dinsdag 15 maart 2016

Mat

Mat

Eerder door gewoonte dan dorst gedreven, bezocht ik een door tijd en verveling uitgehold café met uitzicht op een rij voor afbraak bestemde panden. Het biljart en de moedeloos ogende kroegbaas leken in harmonie ten prooi gevallen aan een eindeloze reeks van huiselijk geweld.
Naast mij bevond zich een verfrommeld heerschap van wie de plooien zijner overjas geluidloos overliepen in zijn gelaat. Zijn zielenroerselen bleken nog niet door reeds ingenomen consumpties gedempt en zochten in mij de put waarin zij borrelend mochten bezinken. 'Ik ben het slachtoffer ener sportieve dwaling' sprak de man en ergens in zijn timbre weerklonk de snik van een mishandeld kind. Mijn interesse was gewekt, want gezien de jaarringen op zijn voorhoofd was hij de zestig al geruime tijd terug gepasseerd en welke sportieve tegenslag kan een mens op die leeftijd nog verwachten? Mijn gezichtsexpressie drukte een uitnodigend vraagteken waarop de man voortging; Al vijftig jaar ben ik tot genoegen lid van een schaakvereniging. Goed, een grootmeester ben ik nooit geworden daar ik de juiste zet nog wel eens wil verwisselen met een, vooraf geniale, maar achteraf minder geslaagde opwelling der geestdrift, maar in mijn jongere jaren wist ik toch menig meester van een daverende riposte te voorzien. Dan was op de club, zo mag ik wel stellen zonder mezelf in de hoogte te steken, enige mate van bewondering mijn deel.
Bewogen door deze luchtspiegeling van lang vervlogen geluk draaide zijn blik naar binnen en verscheen op het witte doek van zijn gezicht een vage reflectie van de jongeling die hij eens geweest moet zijn.
Uit ervaring weet ik dat je dan moet oppassen. Voor je het weet verdwijnt zo iemand in een voor jou onbereikbare dimensie en blijf je zitten met een verhaal waaraan de pointe ontbreekt. Ik gebaarde daarom maar eens om twee verse kelkjes, welk verzoek door de kastelein, die daarmee blijk gaf van een nog niet geheel verworden beroepsernst, per omgaande werd gehonoreerd.
Teruggebracht door de lonkende spiegel der jonge klare, nam de man een slok van olympische afmeting en vervolgde op bittere toon; Enfin, nu meldt zich, op zekere vrijdagavond eenentwintig december negentienvierentachtig, een mannetje op de club aan wie ik een hekel heb op het eerste gezicht en die, zoals het nu lijkt, wel eens de nagel aan mijn sportieve doodskist zou kunnen zijn. Een mannetje van onaanzienlijk aanzicht en postuur, maar met een verleden waarin hij zoveel politieke partijen heeft opgericht en vervolgens verlaten, dat hij het vaststellen der beginselen tegenwoordig maar overlaat aan zijn derde of vierde vrouw, die, middels opgedane ervaring, wel weet hoe zijn hormonale vlag er vandaag bij hangt. Dat kereltje draagt een arrogantie met zich mee waar uh.. hoe heet ze dat Albanese kreng.. uh.. Moeder Theresa nog een puntje aan zou kunnen zuigen. Als ik die ellendeling zie springt het laatste beetje glazuur van mijn tanden, zo boven het volk verheven voelt die man zich, ondanks zijn nietige gestalte, waardoor Moeder Theresa, die volgens de verhalen niet meer dan een meter dertig mat, zich nog flink had moeten bukken wilde ze aan zijn puntje zuigen. Any way, ik heb wat af geleden onder zijn aanwezigheid. Overal zag ik hem zijn verwaten glimlachje voorbij sturen en altijd oversteeg zijn bijtend piepstemmetje het geringste gewoel omtrent zet en meesterzet. Tot afgelopen vrijdag meneer, toen een opwelling der geestdrift mijn sportieve carrière voortijdig aborteerde. De man zette nu zijn tanden in een ongezien bijgevuld glas, waardoor de uitbater opnieuw in mijn achting steeg, sloeg de inhoud in een teugje naar binnen en zei; Ik had net een hele goede partij gespeeld, zo eentje waar je later nog eens met plezier aan terug kunt denken, komt die circusdwerg langs en zegt 'goeie partij man' , met dat gluiperige glimlachje van hem en met dat stemmetje waarmee hij altijd zijn kiezers bang maakt. En toen heb ik hem, geestdriftig als ik ben, met mijn schaakbord op zijn kop getimmerd. Dun triplex hoor, niet veel aan de hand, geen bult van werkelijke betekenis, maar dat politieke misbaksel gilde of er bij hem een been werd afgezet zonder verdoving. Nu ben ik clubloos meneer en mis ik de sportieve uitdaging. Mijn vrouw zei dat ik maar een andere denksport moest gaan doen, maar van kruiswoordpuzzels krijg ik het aan mijn blaas en bij dammen denk ik de hele tijd Edam.. Volendam.. Monnickendam.. Appingedam. Zal ik nog even doorgaan of snapt u het zo wel? Zegt mijn vrouw deze morgen; Vrijwilligerswerk bij de Partij van de Ouderen, is dat niks voor je? En omdat ik een geestdriftige opwelling in haar richting wilde vermijden zit ik nu hier meneer. Te praten tegen een wildvreemde man.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten