vrijdag 30 december 2011

Ronddenken in de gemeente Winsum

Wij zijn te gast in de winddichte dijkwoning van de heer Buijs, doordenker te Den Andel. Nu het jaar teneinde zeurt zijn we benieuwd naar zijn verheffend gedachtengoed. Maar eerst een kopje kruidenthee natuurlijk. 
Al na het eerste slokje, gloeiendheet weggeslurpt, steekt de filosoof der vette klei van wal. Ik ben gestopt met het traditioneel denken, van A naar B zeg maar. 
En wat daar zoal de reden voor was? 
De conclusies mevrouw, de conclusies. Vroeger begon men met een leeg hoofd bij A en werd geacht bij B te concluderen. De geschiedenis achterhaalt echter met reuzenvaart alle eerdere conclusies als half, driekwart, of zelfs geheel fout. Nu, door deeltjesversnelling, zelfs Einsteins samenvatting van alles en niets achterhaald wordt, blijkt het moment voor mij gekomen. Ik richt mij in het vervolg op ronddenken. 
Ronddenken? 
Precies. Men begint bij A, maakt een mild krommende wandeling door de krochten van het verstand, om vervolgens weer keurig bij A uit te komen. Simpel toch? Eigenlijk verbazingwekkend dat ik er niet eerder ben opgekomen.
Uh.. met alle respect heer Buijs, maar is dat ronddenken van u niet hetzelfde als navelstaren? 
Beslist niet, hoewel een zekere bekwaamheid hierin wel tot aanbeveling strekt. Wel goed schoonhouden anders ziet men door het pluis de navel niet meer.
Maar, als men door dat ronddenken van u altijd weer bij het beginpunt uitkomt dan.. uh.. dan verandert er nooit meer iets. 
Precies mevrouw de journalist. Onbeweeglijkheid wordt onze nieuwe religie. Wegens het ontbreken van verandering, immer veroorzaakt door lineaire domdenkers, zal de ronddenkende mens zich veilig en gelukkig voelen, een ideaal dat tot nu toe slechts in Noord Korea lijkt bereikt. 
Uw verslaggever wil protesteren. Dit gaat haar werkelijk te ver, maar de heer Buijs lijkt zich in een ander oord te bevinden. Hij is waarschijnlijk iets aan het ronddenken.

woensdag 28 december 2011

Joh en de musical

Joh zijn ouders doen hem op de musicalvereniging. Op school doet hij aan alle toneelstukjes mee. Zijn stem klinkt helder als een carillonklokje. Dus..
Twee maal in de week meldt hij zich bij het wijkgebouwtje. Om te musicallen.
Dan worden de rollen verdeeld. Voor de komende uitvoering. Het betreft een gezongen sprookje. De eerste mannelijke hoofdrol, 'de Roverhoofdman', is voor een grote jongen met een hazelip. Hij zingt fluitend door zijn neus. De tweede mannelijke hoofdrol, die van 'Prins', is voor de dochter van de voorzitter. Zij heeft een enorme boezem en zingt oortergend vals. Joh voelt de bui al hangen. Als alle sprekende rollen zijn verdeeld is het zijn beurt. Hij is 'eerste poortwachter'. Hoeft niet te spreken of zingen. Wel moet hij heel lang stilstaan. Met een kartonnen speer in de hand.
Bij thuiskomst meldt hij dat de musicalvereniging is opgeheven. Wegens gebrek aan belangstelling. En dat hij op voetbal wil.  

donderdag 22 december 2011

Joh is een beest

Joh is alleen thuis. Zijn vrouw doet Kerstboodschappen. Joh mag niet mee want... geneigd tot impulsaankoop.
Hij leest in de bijlage van de krant. Over het beest in de man. Dat de man zijn beest terug moet vinden. Hij wordt veel te metro. Het lijkt Joh wel wat. Als hij zijn beest vindt zal zijn vrouw nogal opkijken. 'Dan' denkt Joh dierlijk 'dan uh... zwaait er wat.'
Hij kleedt zich naakt en schuift een sok om zijn piemel. Van geitenwol. Stoer zwengelt hij voor de spiegel. Hij is een Beasty Boy, een seksuele moordmachine. Het nieuwe jaar gaat beslist een andere Joh aanschouwen. Een beest van een Joh.
Enthousiast zwengelt hij door het huis. Zijn wilde dans zwiept een kerstengeltje van de vensterbank. Tussen de verwarmingselementen. Joh krijgt het maar net te pakken. Als hij het terug wil plaatsen blijkt zijn arm vast te zitten. Onwrikbaar vast.
Het beest in Joh is nu werkelijk wakker. Hij wil verdorie zijn arm er wel afzagen. Net als in de film. Maar hij heeft geen zaag.
Dan roept een claxon. Zijn vrouw toetert. Dat hij de boodschappen naar binnen mag sjouwen. De muis in Joh piept zachtjes.   

donderdag 22 september 2011

Voorleespuntje

stil luistert hij als hij wordt voorgelezen
zijn ogen dwalen op zoek naar zijn wezen
't is maar goed dat hij niet meer alles weet
zijn vrijwilliger is analfabeet

maandag 19 september 2011

Karin is met vakantie

Karin is met vakantie. Ze verblijft in een resort. Aan de andere kant van de Middelzee. Zo goedkoop. En hapjes en drankjes wat ze wil.
Ze verlaat het resort maar nauwelijks. Dat komt door die leuke giftshop bij de ingang. Echt hebbedingen daar. Gevlochten, geboetseerd, geschilderd. Alles even fleurig en goedkoop.
Ongemerkt kleurt haar saldo donkerrood. Toch wordt ze naar de giftshop getrokken. Als een kompasnaald naar de Noordpool. Daar werkt toch zo een leuke jongen. Van licht-bruine origine. Die wil ze scoren.
Wipje maken?
Uh... nou nee, liever niet.
Wat dan?
Hij heeft ze liever een jaar of twintig jonger. Niet beledigend bedoeld dus.
Leeftijdsdiscriminatie. Daar had Karin eventjes niet op gerekend.
Des avonds stuurt ze een vakantiekiekje. Naar bevriend en bekend. Ze zit voorovergebogen op een kameel. Een groot deel harer overgewicht is in haar borsten geklommen. Toch is haar blik positief. Of wij wel zien hoe leuk ze het heeft?
De kameel is duidelijk minder positief ingesteld. Hij weet niet hoe hij het heeft.

vrijdag 16 september 2011

Den Andel wereldcentrum paaldansen?
Interview in de Winsumer Wiekslag.

Als we aankomen bij de non-zonwoning van de heer Buijs staat hij juist een paal te poetsen. Deze blinkt in het fletse najaarslicht.
Wij begrijpen dat u een hele grote wilt worden in de mondiale paaldansbusiness?
Dat hebt u goed begrepen. Wij onderwijzen nu reeds in drie Noordelijke filialen en onderhandelen met aanstaande franchisenemers overal ter wereld. Zo vlieg ik morgen naar Jersey voor de opening van onze nieuwste vestiging.
Hoe bent u zover gekomen?
Het begon allemaal bij de versnelde cursus paaldansen die ik volgde bij het paaldansmedium Yoanica. Zij leerde mij dat deze manier van dansen verder ging dan recreatie alleen. Het begint bij eenheid met de paal. Eerst moet je de paal voelen, hem tot je nemen, hem eten en drinken en tenslotte moet je de paal worden. Deze filosofie sloot wonderwel aan bij mijn holistisch denken en na enige oefening werd het voor mij een 'way of life'
Als wij u zo aanschouwen zien we, met alle respect natuurlijk, een bejaard en corpulent heerschapje. We zien u nog niet zo snel gymnastische capriolen uithalen.
Dat is slechts de schijn die uw kleine hersentjes bedriegt. In werkelijkheid ziet u de nieuwe mens, licht als een pluisje, nog slechts met de paal als een navelstreng aan moeder aarde verbonden. Als u een man was gaf ik u een gratis proefabonnementje.
Pardon?
Wij geven uitsluitend paaldansles aan mannen.
Waarom dat?
Vrouwen zijn enorme zeurpieten. Dan is de paal weer te glad, dan weer te stroef en daarbij zijn ze drie weken in de maand ongesteld.
U beweert nogal wat.
Ja, maar natuurlijk niet op eigen titel. Daar is allemaal universitair onderzoek naar gedaan. Mannen zeuren nergens over. Die pakken die paal gewoon vast en doen hun ding.
Nu zijn er geruchten dat uw zaken er financieel iets minder rooskleurig voorstaan dan u doet voorkomen?
Allemaal balderdash, afkomstig van een afgunstige concurrentie.
Uw postadres zou zijn gevestigd in het tehuis waar uw vierennegentigjarige moeder verblijft?
Dat wilde ze zelf. Zij voelt zich geheel bij de zaak betrokken. Ze doet aan paaldansen voor senioren en heeft zich nog nooit zo goed gevoeld.
Uw zuster uit Zeeland heeft laten weten dat, sinds uw laatste bezoek aan uw moeder, diens postzegelverzameling is verdwenen. Toeval of niet?
Ik dacht dat u naar Den Andel kwam voor een positief verhaal. Ik had u nog willen vertellen over ons laatste project; 'paaldansen voor wereldvrede' waarover we reeds in onderhandeling zijn met de Dalai Lhama, maar u druipt nota bene van de scepsis. Als u me nu zou willen excuseren? Ik heb nog een plaat te poetsen   

woensdag 14 september 2011

Goeie vent

Was hij dat niet?
Wat?
Die zijn moeder vermoord heeft?
Ja. Ik snapte het niet want het was eigenlijk best een goeie jongen.
Hattie d'r niet gewurgd met een stuk snijtouw?
Ja precies en daarna met de snoeischaar tot hapklare brokjes verwerkt. Jammer van zo'n goeie jongen.
En heeftie er toen geen saté van gemaakt en het hele dorp van een smakelijk hapje voorzien?
Klopt. Hij kwam nog bij mij langs om pindasaus te lenen en zoals ik zei, het was een beste vent dus ik deed niet moeilijk.
Ik begrijp dat ze een verder onderzoek hebben gestart. Hij zou ook een padvindertje hebben geroosterd en ik geloof dat ze zijn vader en zus ook weer gaan opgraven. Iets met landbouwgif...
Dat zijn vooraleerst allemaal geruchten. Hij mag dan een misstapje hebben begaan, ik ken hem niet anders dan als een doodgoeie vent.

dinsdag 13 september 2011

Maar misschien

Ik mag graag een beetje klagen. Dat zit in de aard van mijn beestje. Als kind al kon ik fenomenaal zuchten. Zoals ik zuchtte kon alleen een boerenmeid die, als ze met twee volle emmers melk uit de wei kwam gestrompeld, eindelijk haar juk kon afwerpen. Het gewicht der aarde was me te zwaar.
De diepe zucht baarde op den duur woordjes die mijn klagen zin gaven, maar ik moest er erg mee oppassen met dat geklaag. Men zou er eens iets van kunnen denken.
Hollanders mogen graag mopperen, hoe Noordelijker het levensruim, hoe zwaarmoediger, tot drankzucht en depressie geneigd, de daar levende mensenkinders. Toch zijn uitsluitend hun eigen ach en wee legitiem. Dat van een ander al snel zelfbeklag en gezeur.
Het is een soort ochtendhumeur, maar dan het hele leven door. Gelukkig niet zo erg als dat van collega Pieter van lang geleden. Als die zich 's ochtends op het werk meldde, was zijn dagelijkse ziel nog niet helemaal ingedaald. Als je dan vriendelijk 'goede morgen Piet' zei, sprong hij briesend van woede uit zijn leren brommerjas. Wat goedemorgen? Niks goedemorgen! Helemaal geeeeen goedefuckingmorgen. Na een kopje koffie en een eerste ochtendsigaretje was hij al snel weer zijn eigen vertrouwde Utrechtse volksjongen.
Zo ben ik licht tot zwaar allergisch voor de, bij passanten in zwang zijnde, vraag: 'Alles goed?' Bij wie is, in vredesnaam, alles goed? Alles goed bestaat niet! Nee precies. Waarom vraag je het dan? Wil je soms dat ik ga vertellen wat er allemaal niet goed is? Heb je even tijd? Mijn verhaal begint in het jaar dertienhonderd voor Christus.....
Heel graag zou ik altijd opgewekt en vrolijk zijn en alle mensen vriendelijk aanspreken en de rest van mijn leven besteden aan het overzetten van oude vrouwtjes bij een zebrapad. Dat is natuurlijk weer enorm in tegenspraak met het diepe wantrouwen dat ik gewoonlijk tegen dat soort mensen koester en de wraakzucht waarmee ik ze vervolgens naar een zuurstofarme planeet wens. Dat zal de lachebekjes wel leren. Maar goed, dat zit er voor mij dus allemaal niet in. Niet vergeten dat ik straks tegen W. flink over Erwin Krol klaag die weer eens heel ander weer voorspelde dan het gluiperige onweer van vandaag.
Om mezelf wat op te pimpen tijdens de afwas, zing ik het lied van de te vroeg overleden zuiplap Cornelis Vreeswijk: 'Maar misschien wordt het morgen beter al wordt het toch nooit goed'.  

woensdag 7 september 2011

Joh koopt een visje

Joh koopt een visje. Bij de vismeneer. Visboer vindt hij politiek incorrect. De vismeneer stopt zijn wagentje voor het huis van Joh. Hij roept iets onverstaanbaars door zijn luidsprekertje. Joh weet dan dat het vis betreft.
Als hij zich meldt leest de vismeneer. In de ochtendkrant die fout was in de oorlog. Daarin worden burgerlijke ongenoegens vermeld. Die deelt hij dan weer met Joh. Erg heh? Uh .. wat precies? Nou, van die drooggevallen vijver in Tuindorp Oostzaan. Alle vis gestikt en de brandweer maar koffiedrinken. Daarvoor betaalt hij nu zijn zuur verdiende belastingcentjes. Niet best beaamt Joh. Gemeentevijvers moeten op de lijst van cultureel erfgoed. Precies zegt de vismeneer. Hij komt uit Friesland. Daar doet men niet aan ironie.
En hoe is Joh zijn bestelling? Die is altijd dezelfde. Een lekkerbekje. Tijdens het inpakken wordt het weer nog even doorgenomen. Het is weer eens niet best mopperen zij plichtmatig.
Joh vouwt zijn vispakketje open op de keukentafel. Hij schenkt een groot glas vol met karnemelk. Vis, zo weet hij, moet zwemmen.

zondag 28 augustus 2011


Was ik maar anders

Ik kwam een oude bekende tegen op een terrasje. Toen hij naast me kwam zitten was hij nog onherkenbaar, verpakt in een wielrenhansopje, met helm en gezichtsbedekkende zonnebril, maar toen hij zich, terug tot zijn essentie, had uitgepeld herkende ik hem en hij mij. Hoe het met mij ging? Dat hield niet over. En met hem dan? Uitstekend mocht hij wel zeggen. Hij en zijn vrouw rentenierden. En ze waren reuze bezig met geestelijke verdieping. Hoe dan? Chakra-healing en kleurentherapie. Ze waren nu zelfs zover dat ze ook andere mensen beter konden maken. Alleen op verzoek natuurlijk want ze drongen zich niet op.
Dit was het moment waarop ik enthousiasme had moeten tonen en 'goh wat leuk' had moeten zeggen, maar ik kon het weer eens niet opbrengen. Net als een tijdje terug met die bakfietsmoeder die haar kind Frodo had genoemd en hem voor zijn achtste verjaardag een didgeridoo had geschonken want dat was zo een heerlijk kosmisch instrument en Frodo had er echt een heel intens gevoel mee.
Hoe komt het toch dat ik niet kan omgaan met al die mensen die op zoek zijn naar zichzelf en hun betekenis in de kosmos. Tegen een kind van drie, dat zichzelf en een blaadje papier heeft gevingerverfd, huichel ik moeiteloos mijn bewondering, maar volwassenen die bij de Baghwan willen om fijn te worshippen, of naar Stonehenge reizen vanwege hun spirituele uitbouw, kunnen in mijn fantasie al snel rekenen op een langdurig verblijf in de Goelag Archipel. En als ze nou nog gelukkig werden van al dat gedoe, maar dat zit er ook helemaal niet in. Frodo zou er een moord voor doen (bakfietsmoeder doodgeslagen met didgeridoo) om gewoon Gerrit te heten en gitaar te leren spelen, maar dat kan helaas niet want hij en zijn moeder moeten zich verdiepen en verheffen. Hele hordes homeopaten, aurahealers, sjamanen, witte heksen, aardappelstempelaars en kleurtherapeuten zouden op slag werkeloos worden als men de kneus in zichzelf maar wilde erkennen. Ik ben een kneus, jij bent een kneus, tandenpoetsen en naar bed, maar helaas meneer Buijs, meneertje ongeloof, zo simpel is het allemaal niet en zal het, tijdens uw bestaan, ook niet worden.
Nu ik dit zo schrijf moet ik denken aan dat meisje van De Groene Waterman, de biologische winkel van zeventigerjaren Utrecht. Ze was vanwege haar geloof in bruine rijst (60 x kauwen op 1 hapje) en kikkererwten geheel doorzichtig geworden en sprak zo zacht dat je je oor in haar mond moest duwen om haar fluistering te verstaan. Bestellingen van een kilo werden door haar in porties van een pond verpakt anders werd het allemaal te zwaar. Dit meisje nu, zweefde volkomen gelukkig in het, zich buiten onze waarneming bevindende, Groothertogdom Anorexia. Misschien moet ik dus eerst maar eens beginnen met wat minder te eten.  

dinsdag 16 augustus 2011

En de heer sprak weer

En vandaag was het alweer raak. In de vijftiger jaren, in een katholieke inrichting, gedreven door mannen in zwarte jurkjes, stierven zomaar, in drie jaar tijd, vierendertig zwakzinnige jongetjes.
Gezagsdragers bleken ervan te weten, maar de Jezuïtische doofpot werkte feilloos. Ik moest denken aan mijn eigen tijd in de zorg, lang geleden toen we op Dennendal een model probeerden te vinden waarin geestelijk gehandicapten geen voorbestemde slachtoffers zouden zijn. Daar was het rechtse volk het niet mee eens. Onder leiding van justitieminister Van Agt werden we door een grote politiemacht van ons werk verdreven. Een bijzondere gelovige deze Dries Van Agt. Als goed leerling der Jezuïeten overtuigd van de noodzakelijke heerschappij van zijn kerk, ter bescherming van norm en waard. Omdat niemand op het idee komt deze gevaarlijke gek in een gesloten accommodatie te plaatsten, leeft hij zijn zondig leven op de Heilige Land Stichting en declameert hij, op uitnodiging, zijn oudtestamentische jibberish. Deze Van Agt nu, getraind en gehersenspoeld, met maar 1 doel voor ogen namelijk alle macht aan 'der stellvertreter' werpt zich tegenwoordig op voor de Palestijnse zaak. Met zo een vriend hebben de Palestijnen dus helemaal geen vijanden meer nodig.

maandag 15 augustus 2011

Aldus sprak de heer

Vanmorgen stond er een stukje in mijn krant over katholieke jongeren. Ze gingen iets katholieks doen met de Paus in Madrid. Er werd ze gevraagd over misstanden in hun kerk, pedopriesters en aanverwante misère. Nou, daar hadden ze allemaal wel een antwoord op; Dat was niet hun kerk, dat was een andere kerk, die van vroeger. Bij hun was nog nooit door een zwartrok in hun broekje gewriemeld dus waar hadden we het helemaal over?
Even verderop schreef de krant over een mevrouw in Pakistan. Ze zat al twee jaar in een donkere cel op haar aangekondigde dood te wachten. Iemand had beweerd dat zij, als ongelovige, uit het kopje van een ware moslima had gedronken. De dappere mannen uit het dorp begrepen maar niet waarom het rechtvaardige vonnis nog niet was voltrokken. Dood moest het mens.
Het wordt tijd dat deze God, Allah, Jahweh of hoe hij zich ook maar wil noemen, eens op de televisie verschijnt en decreteert dat het godverdomme nou maar eens afgelopen moet zijn met dat geloof in hem en dat wie het, godverdegodver, toch in zijn hoofd haalt om nog in iets anders dan in Sinterklaas te geloven, de rest van zijn leven niks anders meer te vreten krijgt dan Big Macs met patat en cola. Wie zijn bordje niet leeg eet zal onzedelijk worden betast tot de dood erop volgt.  

donderdag 11 augustus 2011

Weldoener Buijs

Ik was gisteren virtueel multimiljonair. Ik had W overgehaald op het laatste moment een staatslot te kopen. Dat ging niet zonder slag of stoot. Weet je wat dat kost zei ze. Ja dat wist ik. Vijfentwintig pegels. En dan, zei ze, zoveel geld, wat moet je er in vredesnaam mee? Veel geld geeft alleen maar problemen. Hier kon ik een momentje belangrijk zijn. Ik beloofde haar de volledige verantwoordelijkheid voor al die miljoenen op me te nemen. Zij hoefde zich, gesteld dat wij het winnend lot in bezit kregen, alleen nog maar bij de Bijenkorf te vervoegen, om aldaar leuke hebbedingetjes te verwerven. Dan was het goed zei ze, want zorgen had ze al genoeg.
Gezwind werd de koop digitaal bekrachtigd, ons werd een winnend nummer toegewezen en de rest der dag verkeerde ik in blijde verwachting van een gezwollen bankrekening. Een machtig krediet dat me alsnog in staat zou stellen later een goed en vrolijk mens te worden.
O wat had ik een pret en o wat zou ik goed zijn voor familie , vrienden en de arme kindjes in Afrika.
Des avonds bekeek W de uitslagen. Er was een prijs van zevenenhalve euro op ons lot gevallen. Niet helemaal wat ik er van verwacht had, maar... toch altijd weer zevenenhalve euro!
Wijsneuzen onder u zullen me erop willen wijzen dat ik eigenlijk £17,50 verlies heb geleden, maar dat vind ik gelijk weer zoooo negatief.




En ja, £ staat voor de Engelse Pond, maar ik heb een effing Angelsaksisch toetsenbord.

dinsdag 9 augustus 2011

Elinkwijk

'Een deurwaarder?' zei een Rotterdamse mevrouw op de televisie; 'ik hep geeneens een deur' en op slag was ik weer terug in de Utrechtse volkswijk waar ik lang geleden mijn eerste daglicht verdroeg.
Alle mannen daar waren 'Omes' en alle vrouwen Tantes. Alleen meneer van der Veen was geen Ome, maar 'meneer van der Veen'. Hij was conducteur bij 'het spoor', had een Rijksbetrekking en was dus ietsje meer. De andere mannen werkten bij de staalfabriek waarvan het roet neersloeg op de maandagse lakens, het abattoir, de melkfabriek, de zachte zeepfabriek, zaten in de steun of waren micro-economisch zelfstandig. Ome Bart stoffeerde stoelen, Ome Jaap was kapper en Ome Barend was voddenjood, hoewel niemand dat woord meer gebruikte, want het was vlak na de oorlog en van zijn familie waren maar weinig overlevenden uit de vernietigingskampen teruggekeerd. Maar Ome Barend was Joods en voddenman dus bij hem kon het nog.
De straten werden aan de achterkant gedeeld door ondiepe tuintjes, een onverhard pad, 'poort' genoemd en dan weer de achtertuintjes van de aangrenzende straat. In de poort speelde het grootste deel van ons sociale leven. 's Ochtends vroeg, als de mannen hun fiets uit het hok reden, vlogen de eerste, uit een ochtendhumeur geboren, kwinkslagen door de lucht, stonden de vrouwen over het hek geleund voor een opgeruimd buurpraatje, klonk het hameren van Ome Bart, en slachtte Ome Barend een koosjere kip, die gorgelend leegbloedde boven het rioolputje.
Hee 'kale stekelbaars' riepen de mannen naar mij en ik wist dat het vriendelijk bedoeld was. Mannen van tachtig noemden elkaar 'jochie' en als je geen bijnaam had was je een meneer.
Schuin achter ons woonden twee vrijgezelle broers. In hun tuin, op blokken en onder zeildoek, stond een driewieler-auto. Een enkele keer, als het hoogzomer was, werd het vervoermiddel door een stel flinke mannen van de blokken en in de poort getild. Iedereen kwam kijken, huiselijke werkzaamheden werden terzijde gelegd en nagewuifd door allen, pruttelden de broers in hun tweetaktje de vrije zaterdagmiddag tegemoet.
Eens per jaar, natuurlijk ook in de zomer, was er 'poortfeest'. Er was limonade voor de kinderen en zelfgebakken taart, moeders droegen hun mooiste bloemetjesjurk, vaders rookten een sigaar en Ome Bart speelde verdienstelijk op zijn mondharmonica.
Buurjongetje Hans had een luchtdrukpistool waarmee we op muizen schoten in het schuurtje. Zijn Poolse moeder had zoveel huisdieren dat ze er een – toen nog niet bestaande – kinderboerderij mee had kunnen bevolken; kippen, duiven, honden, katten, ratten, cavia's, vissen, slangen en een geit. Op zolder had hij een slingergrammofoon en een fraaie, in bruin papier verpakte, stapel 78 toerenplaten. Enthousiast maar niet begrijpend zong ik mee: 'Ik ben Japie de portier, ik heb zo'n jofel baantje hier'. Zijn oudere zus Mia tippelde bij de Rooie Brug en bracht af en toe een tas met etenswaren naar huis.
Als het 's avonds stil werd in de buurt klonken nog de geluiden van de staalfabriek waar 's nachts werd doorgewerkt; de kranen die knarsten over hun rails, de smeltbekers die hun sissende inhoud uitgoten, de grommende walsen en het vallen van plethamers zo groot als een huis. De Omes en Tantes hingen nog wat na, achter, langs de poort. In de verte golfde, af en aan, het geplof van een sleepboot die een konvooi aken over het Amsterdam-Rijnkanaal trok.  

vrijdag 29 juli 2011

Het rijke digitale leven

Via mijn lijfkrant kwam ik vanmorgen op u tube terecht. Die (volks)krant is trouwens af en toe (om met Joop Visser te spreken) een enorme kutkrant. Men vindt het daar nodig om ook het rechtse geluid te laten weerklinken. Waarom? Voor Wie? Niet voor mij mag ik hopen?
Enfin (om met Bril te spreken) het stukje ging over Franse popmuziek en was dus helemaal naar mijn hart. Fip radio (dankzij Henk&Ina), eigenzinnig en stuurloos, is mijn favoriete zender.
Goed u tube dus. 'Philippe Katerine' ... probeert u het gerust even. Als hij zingt dat hij het liefst op het strand in zijn blote billies een banaan eet ben ik fan voor het leven.
Als u toch op de tube bent; 'Curb your enthusiasm', met Amerikaans joodse grappigheid een waardig opvolger van Woody Allen en Mel Brooks.

woensdag 20 juli 2011

Wat doe je dan

Enige tijd geleden kwam een mannetje van vreemde allure mijn kantoor binnenstappen. Ik was verdiept in het kasboek en merkte pas van zijn aanwezigheid toen hij zijn keel schraapte. Ik keek op van de cijferkolommen, zag niemand en vond dit vreemd. Ik ben een gezonde jonge vrouw en hallucineren doe ik niet. Toen hij nogmaals met zijn stembanden raspte scheen het geluid vanonder mijn stoel te komen. Ik verhief me, boog voorover en zag, staand voor mijn bureau het kleinste mannetje dat ik ooit had aanschouwd. Een piepklein mannetje. Het leek wel alsof hij juist nog door een ringetje was gehaald. Prachtig in het pakje gestoken, wangetjes gladgeschoren, haartjes perfect in een scheiding gelegd en de minuscule vingertjes zorgvuldig gemanicuurd.
Waarmee ik het mannetje van dienst kon zijn? 'Het gaat om de nachtzoen' zei het mannetje, 'die krijg ik niet maar ik heb er wel recht op'.
Of hij zich ook nader kon verklaren? 'Makkelijk genoeg' sprak het mannetje en wapperde met zijn precies gevormde handjes. 'als je klein bent heb je recht op een nachtzoen en ik ben, zoals u misschien wel ziet, klein'.
Ja, dat viel niet te ontkennen. Had hij dan geen echtgenote om hem van nachtzoenen te voorzien? Nou dat was nogal een probleem want hij kon alleen lilliputtervrouwtjes krijgen en hij viel op grote vrouwen.
En kon zijn moeder hem dan die zoen niet geven? Dat had ik niet moeten zeggen. Uit een van zijn poppenoogjes welde een traantje en met trillende stem zei hij: 'Die is dood'.
Ach hemeltjelief. Nee, dan kon het natuurlijk niet. Hoe dom van mij en mijn hartelijke deelname en wat hij dacht dat ik er zoal aan kon doen? 'U moet het doen' zei hij; 'Iedere avond om een uur of elf. Het is werkelijk zo gepiept en het hoeft niet voor niets, want het kan uit mijn persoonsgebonden budget'
Na enig nadenken verklaarde ik mij bereid. Ik heb 's avonds om elf uur toch niks te doen. Nu breng ik hem alle avonden een nachtzoen en het is werkelijk een plezier om te zien hoe hij, gehuld in een fris odeurtje en een brandschoon pyjamaatje, op me ligt te wachten.
Vandaag heeft hij me gevraagd of ik wilde blijven slapen, maar dat zit er voorlopig niet in. Zijn bedje meet, krap aan, een meter twintig, dus daar zal eerst een timmerman bij moeten.

maandag 18 juli 2011

Grijze dag

Vandaag is de dag van het grote missen. Niet perse van iets of iemand, meer alsof er vanbinnen een stukje ontbreekt dat ik niet zo gauw terug kan vinden.
Komt door het weer; dat is grijs en donker en ik loop niet echt te flierefluiten.
Mijn jeugd mis ik niet. Die was niet onbekommerd. Mijn schouders en nek groeiden krom onder het gewicht van de wereld. Niet echt een blij kind die kleine Buijs.
Ik zou mijn vader willen missen, maar doe het niet. Hij is altijd een vreemde voor me geweest. Het jaar door had hij voor de kinderen geen tijd. Er moest gewerkt worden. Op Texel stak hij zijn benen als een reiger in het water. Zwijgend wierp hij zijn haken in zee en wachtte op vissen die maar niet wilden bijten. Zijn benen brandden rood door zout en zon. 's Nachts wentelde hij zich kreunend op zijn strozak. Brandzalf hielp niet.
Ik zou mijn zus willen missen. Het valse kreng dat mij sloeg en vernederde, vallen voor me zette en me uitleverde aan ouderlijke justitie. Maar ik mis haar niet. Ja, als kiespijn.
Nee, dat gevoel van vandaag gaat niet ingevuld worden, maar ondertussen loop ik wel de hele tijd 'Missing you' van Lowell George te fluiten. Nu ja, fluiten, ik speel mondharmonica zonder mondharmonica, zodat het er voor een toevallige toeschouwer uit zou zien alsof ik loop te hyperventileren.
Lowell George, ja die mis ik wel. En een pick-up die mis ik ook! Potdomme, ik wilde een heel andere kant op met dit verhaal maar zo kan het ook wel.
Morgen dus aan een pick-up zien te komen en dan Lowell George draaien en meebrullen alsie zingt;
O I'm missing You, all the loveley things You do
To tell You the truth it hurts the way I'm missing You

woensdag 13 juli 2011

Heer Huib, meester in de orde van het krassende krijtje, uitvinder contactlenzen voor de brilslang alsmede nog iets verdienstelijks waar ik zo snel niet op kan komen

Bent u al iets opgeschoten bij het accepteren van uzelf? Als ik ook maar enigszins op u zou lijken zou ik mijzelf beslist niet accepteren. Hoe moeilijk moet het voor u dan zijn? U lijkt immers helemaal op uzelf. Het is me wat; ben je zowat zestig, krijg je te maken met een juffrouw die je vertelt dat je 'stapjes moet zetten'. Zoudt u nu niet eindelijk eens naar mijn raad moeten luisteren en uit de kast der beklemming klimmen? Zeggen dat de gehele wereld de godgloeiende tering (consumption) kan krijgen (familie en vrienden uitgezonderd), de last uwer imago van uw schouders laten glijden, de - in uw ziel huizende - dociele burger worgen en vrij mens worden? Als u maar niet bij de Baghwan gaat.
Nu moet me even iets anders van het hart. Zoals u weet woon ik op het Groningse Hoogeland. Waarom denkt u dat het hier zo heet? Omdat het hoog is natuurlijk. Nu is er een Zeeuwse wielrenner die zichzelf Hoogerland noemt. Hoezo hoger? Komtie soms van de Zeeuwse Alpen? Straks komt er nog een wielrenner die, als zoon van een mijnwerker, honderd meter onder de grond is geboren en die noemt zichzelf Hoogsteland. Sommige mensen doen alles om aandacht te trekken en deze gereformeerde Zeeuw gaat wel erg ver. Nu we het toch over gereformeerde gluipdozen hebben; hoort u nog wel eens wat van Peter V. te L ? Leeftie nog? Stel je toch eens voor dat Eltje (ze hebben heel expressieve seks) op zijn gezicht gaat zitten en dan niet meer overeind weet te komen. Dan heeftie nog net genoeg adem om hmm hmm te zeggen voordat het licht uitgaat. En hoe leg je zoiets uit op de begrafenis? Van dat soort schrikbeelden kan ik wakker liggen vriend Huib. Sommige mensen mogen dan wel denken dat ik een harteloos beest ben maar diep in mij klopt een hartje van goud.

Als altijd uw
Buijs

maandag 11 juli 2011

Folkie

Ik kreeg van vriendje Frans de dvd 'the original transatlantic sessions', een BBC 4 productie over Brits – Amerikaanse cross-overmuziek. Alles opgenomen in een prachtig huis aan de Schotse westkust. Oei dat alleen al; als muzikanten gezellig bij elkaar, het vuur vlamt in de haard, de zielen zijn gelijk gestemd en de geest zal vreugdevol waaien.
Lang geleden woonden Fransje, Holger, Maarten, de meisjes en ik in een lief huisje in het Zeister bos. We hadden het zo naar onze zin dat we niet van onze instrumenten konden afblijven. We speelden tot we omvielen, klonken – omdat we niet wisten hoe we anders moesten klinken – heel erg als onszelf en plukten, zelfs nadat we waren omgevallen, nog begerig aan de meisjes, want tijd werd toen nog niet verspild.
Maar die dvd dus. Meer dan prachtig. Er staan nogal wat jiggs en reels op waar ik enorm zenuwachtig van wordt maar daar kan je gewoon overheen zappen.
Een jaar of dertig geleden stuurde Kees Defouw me bandjes van Guy Clark, John Martyn en Iris Dement en verdomd, die staan er alle drie op. Kees had toen al een goede smaak. Dat hij gelijkertijd probeerde mijn vrouw te versieren is hem onderhand vergeven.
O die prachtige Schotse kust waar een mens verstild van kan dromen. Ik heb daar en in Ierland wel wat gedwaald en hoewel God weet dat ik niets van geloof en vaagheid moet hebben, moet zelfs ik toegeven dat alles daar even anders voelt dan in de Leidse Dwarsstraat om maar een dwarsstraat te noemen. Bij goede religieuze muziek knijp ik een oogje toe en bij 'let the circle be unbroken' (staat er ook op) mag er een traantje wellen. Jammer alleen dat het daar zo donker is en je de depressies vanuit zee gedurig ziet aanzwellen. Niet voor niks hoor, dat die Schotten en Ieren van die enorme zuiplappen zijn en dan (net als Sandy Denny) bezopen van de trap storten. 'Farewell Farewell' zingt Mary Black op Frans zijn muzikale cadeautje en ze steekt er dooie Sandy mee naar de kroon.
Terwijl ik de dvd bekijk en beluister komt mijn oude ambitie boven; wachter zijn op een vuurtoreneiland in de Atlantische Oceaan. Dat bij ziedende storm de golven zo over de rotsen slaan dat de vuurtoren ervan rilt. Dat het schip, met je aflossing aan boord, niet kan afmeren en dat ze over drie weken weer terugkomen.
Zou ik een Wolkers zijn of een Bomans? Die mannen zaten, lang geleden, allebei een poosje op Rottumerplaat. De atheïstische natuurbonk Wolkers werd er zo geil van dat hij wel een dooie zeehond kon neuken, de diepgelovige stadsmens Bomans werd er ziek van ellende. Ik trek meer op Wolkers denk ik. Vergenoegd een blikje boven het vuur verwarmen en – net als The Waterboys – whoehoehoe naar de zee roepen. Ik heb ooit eens, midden in een pekzwart onweer, terwijl het flitste en donderde en de schipper doodsbenauwd in zijn roefje zat, genietend als nooit tevoren, aan het roer van een tjalk gestaan. Whoehoehoe. Onverschrokkenheid en domheid komen uit hetzelfde potje nat.
Kate & Ann staan er ook op. Kate zingt 'I 'm going back to Harlan' en ik weet het zeker; ze is niet dood. Ze kweekt groene erwten en woont in Ayrshire.

vrijdag 1 juli 2011

Glas, u weet wel

De meeste uitvindingen, gedaan ten gerieve der mensheid zijn nadelig voor het ons omringende beestenspul. Marianne van de dieren zou er een boek over kunnen schrijven als ze niet in de Kamer of de Scientologykerk op zichzelf zat te kicken.
De vandaag te beschrijven menselijke lotsverbetering, in combinatie met onpeilbaar dierenleed, is glas. In China al veel langer bekend, maar in onze moerasdelta moesten we tot de zeventiende eeuw wachten eer we ons erachter konden verschuilen. Daarvoor moesten we ons, als kippenpootjes aan het spit, om en om voor een vuurtje draaien; hadden we gedurig een koude voor -of achterkant en kachelbenen avant la lettre.
Omdat 'meer' altijd beter en lekkerder is (ik kon als jongeling mijn vriendjes verbazen door drie sorbets achter elkaar naar binnen te lepelen) hebben we nu dubbel -en zelfs driedubbel glas. O jee, ik heb zojuist het dubbele drinkglas uitgevonden. Uw thee blijft lekker lang warm en uw Martini (mixed, not stirred) eeuwig koel. Eigenlijk ben ik een genie, maar ik blijf heel gewoon en vrienden kunnen me nog steeds bellen.
Prima goedje dus dat glas, niets op aan te merken, maar het juist uitgevlogen minimusje dat tegen het venster van zwager en schoonzus vloog, had hier een beste partij gemengde gevoelens bij. Volkomen uitgeschakeld lag het ongelukkige pluisbolletje op zijn rug. Toen ik het oppakte trilde zijn hartje als een mitrailleur in een schuttersputje. 'Shellshock'... De oogjes zagen niets meer en boven het kopje zweefde de existentiële vragen: 'Wie ben ik en waar?' We hebben het ongelukkige nieuwkomertje op het dak van het houtschuurtje geplaatst, alwaar het, veilig voor passerende monsterkatten, kon bijkomen.
Daarna zei schoonzus, min of meer verbaasd, alsof ik een familie-uitgave van dr. Jekyll en mr. Hyde was: 'Eigenlijk ben jij best aardig voor dieren'. Ik ga niet ontkennen, maar trek de grens bij vliegen. Ik heb een fiks aantal vliegenmeppers van ouderwetse makelij in huis (ijzerdraad, dat zijn de beste en je krijgt geen vlekken op de muur zoals bij die plastic koleredingen). Dochterlief, die vroeger net als M. van de dieren was, was het met deze schandalige behandeling der meerpotig gevleugelden beslist niet eens. Als ik de bromvlieg naderde die zich, na langdurig heen en weer gezoem, eindelijk even ter ruste had gezet; mijn mepper geheven, gereed voor de fatale slag, joeg zij het kreng met een armzwaai de ruimte in. Daarna wilde ik mijn dochter weer doodmeppen, dus zo een lieverdje ben ik nu ook weer niet

donderdag 30 juni 2011

Vriend Huib, no 1 satéprikker

Ik las kort geleden het boek 'Indische duinen' van Bassie en Adriaan van Dis. Geen geweldig boek vond ik, hij maakte zich er te makkelijk van af. Hij beschreef zijn gezinsgeschiedenis; zijn vader, moeder en twee halfzusjes, Indische mensen, allemaal behoorlijk gestoord, met de vader als eenzaam hoogtepunt. Veel kindermishandeling door een, in het Jappenkamp ongevoelig geworden, man. Een hoop gedoe van Adriaantje omtrent het waarom van al die door hem ontvangen klappen, maar voornamelijk het bewijs voerend dat hij de enige normale van Dis is.
Al lezend moest ik aan jou denken. Jij kreeg er, net als al mijn Indische jeugdvriendjes, ook flink van langs. De methodes mochten dan verschillen; stok, rotan, riem, hand, maar de uitkomst was in alle gevallen gelijk; De jongetjes werden allemaal even onkwetsbaar als hun, door de Japanners gemartelde, vaders. Pijn en verdriet liepen van hen af als waterdruppels van een steen.
Ik moest dus aan jou denken en dacht; 'dat moet vriend Huib beter kunnen'.
Niet omdat hij beter kan schrijven dan de erudiete narcist, dat zou eerst nog moeten blijken, maar omdat hij niet zo een enorme jankbek is. Bijkomend voordeel aan jouw kant is, dat je, sinds de hersensnijder een luikje in je hoofd zaagde, er een derde oog bij hebt. Dat beweerde immers de 'zestigerjaren semi-arts' Bart Huges, die om zijn theorie van trepanatie te bewijzen, geheel eigenhandig een gaatje in zijn voorhoofd boorde (wat waren we toch allemaal leuk en hip in die tijd heh?). Dat het met deze Huges, die glijdend op de schaal van krankzinnigheid het gekkenhuis dicht was genaderd, later niet al te best verliep, doet hier nu even niet ter zake. Dit derde oog, vriend Huib, gaat jou in staat stellen als een heerser uit te kijken over het slagveld van je jeugd en zal het woord 'helikoptervieuw' in een nieuw daglicht stellen. Als je dan later, in kranteninterviews, zegt dat het niet aan jou ligt maar aan dat gaatje in je hoofd, zal je reputatie als bescheiden denker voorgoed zijn gevestigd.
Je hoeft er alleen even de tijd voor te nemen.

Als altijd je vriend,

Peter.

vrijdag 24 juni 2011


Van onze reizende reporter

Meneer Buijs, u ziet er enigszins verongelijkt uit. Zit ik er ver naast?
Nee, in het geheel niet. Wat u in mijn gelaatstrekken leest is een mengeling van woede en teleurstelling, van verdriet en wraakzucht, van alles en nog wat.
Meneer Buijs toch, u lijkt wel een vat vol emoties. Hoe dit zo?
Ik ben weer eens hopeloos gefrustreerd in mijn rol van entrepreneur. Gefrustreerd door een onwillige overheid. Onwillig als een ezel met schaamluis.
Wat voor business was u begonnen?
Een doolhof. Gewoonlijk ben ik geen trendvolger, maar er leek, gezien het groeiend toerisme in onze mooie streek, ruimte voor meerdere doolhoven, dus ik dacht 'waarom niet' en mijn vrouw was, bij de gedachte aan een nieuwe tweedehands auto, ook al snel enthousiast. Achter in de tuin had ik nog plek zat en de investering was gering.
Ja, een handvol mais en de natuur doet de rest.
Nee, nee, geen mais. Dat kent de doolhofliefhebber nu wel. Ik heb, in overleg met mijn vrouw, voor bosaardbeitjes gekozen.
Bosaardbeitjes? Maar die worden toch niet hoger dan een centimeter of tien?
Geachte reporter, ik noem dit een oppervlakkige reactie. Ongeveer dezelfde als waarmee de Gemeente mijn plan naar de vuilnisbelt verwees. Het plan leek de hoge heren niet levensvatbaar. Mais moest het zijn, maar mag de consument dat alstublieft zelf beslissen? Is de consument niet mans genoeg om uit te maken in welk doolhof hij wil verwijlen? Moet de boven ons gestelde overheid zich nu ook al bemoeien met bosaardbeitjes?
En nu? Gaat u bij de pakken neerzitten. Geeft u uw pijp aan Maarten? Vindt u het wel welletjes? Ziet u er geen gat meer in?
Niets van dit alles. Ik bruis alweer van de plannen. Ik heb achter in de tuin plaats voor twee grote tenten en een bijzetter. Met dat uitzicht van ons kan dat een flinke bezetting opleveren. Ik noem het 'kamperen bij de burger'. Eens kijken wat de gemeente daar weer op te zeggen heeft.

donderdag 9 juni 2011

Ik beken

Ik ben een pyjamakindje. Dat zijn we in onze jeugd allemaal, gedwongen door de goede zorg onzer ouders en het consultatiebureau, maar, naarmate we onze volwassenheid naderen, begint zich een waterscheiding af te tekenen tussen pyjamaverlaters en pyjamablijvers. De eerste groep zal zich - vanwege geloofsscheuring - nog enkele malen splitsen in ondergoedslapers, naaktslapers, vrouwen in boksersshorts en mannen in dameslingerie. Pas als men oud en bedlegerig is wordt er noodgedwongen (blootslapen wordt te fris, de zuster is niet gediend van antiek naakt) teruggegrepen op de hansop der jeugd.
De tweede groep, die der eeuwige pyjamakindjes, moet een leven lang zuchten onder de hoon der blootslapers, de modernen, de vooruitgangers onder ons, maar we hebben het er voor over, we weten waar we het voor doen... de omhullende, zo u wilt verhullende veiligheid van ons stoffen nachtpakje.
Waar pyjamalozen ook in hun slaap worden geconfronteerd met de reflectie der huidige tijd, dromen wij, leden van een bespotte minderheidsgroepering, van een roodgloeiende potkachel op een versleten tapijt en het tikken der Zwitserse koekoeksklok bepaalt het ritme van ons  hart... tik, tik, tik, koekoek.
Denkt u nu niet dat wij pyjamakindjes geheel achterlijk en onmodieus zijn, want zo is het dus niet. Er zijn pyjama’s in velerlei kleuren, vormen en stoffen. Ikzelf woon uiterst prettig in badstof.
Toen mijn opa stierf, erfde ik als twaalfjarige jongen zijn zijden pyjama. Oewoehoe zijde ... ! Als ik er het geld voor had zou ik zijdefetisjist worden en - gelijk Errol Flynn en Gregory Peck - een hangkast vullen met zijden ochtendjassen en pyjama’s.
Ik ben bezig met de ontwikkeling van een pyjamaglossy. Succes lijkt verzekerd, want wij pyjamadiehards hebben een veeltallige harde kern. Gezien mijn drukke verenigingsleven, zal ik geen tijd hebben om me met de dagelijkse leiding van het blad bezig te houden, maar op een geïnspireerde wekelijkse column kan men alvast rekenen.
  

dinsdag 7 juni 2011

Aan de chef natuurbeheer

Meneer. Ik schrijf u vanuit mijn diepste urgentie dus dan moet er wel iets aan de hand zijn. Het betreft mijn heldhaftige redding van een zuigeling uit de klauwen ener ooievaar. Ik verrichtte deze daad met veronachtzaming van gevaar voor eigen leven. Nadat ik de brutale rover bij de poten had gevat werd ik nog kilometers door de lucht meegevoerd maar gelukkig vloog het gesnavelde ondier bij de landing in brand want aan zijn valse blik viel te meten dattie nog lang niet klaar was met mij en mijn gebeente.
Niets kon mijn verbazing doeltreffend weergeven toen bleek dat de ouders het kind liever niet terugnamen. Hen was door natuurbeheer reeds een ruime compensatie aangeboden en terugname zou een ernstig risico betekenen voor hun financiële toekomst en waar ik me eigenlijk mee bemoeide?
Zo zit ik dus thuis te verpieteren met een krijsende baby op schoot. Door de redding zijn de pezen in mijn rechterpink dusdanig gerekt dat voornoemde pink voortdurend uit de kom schiet. Voor zwaar werk ben ik dus ongeschikt en voor beter werk ben ik te dom. Zou u mij niet eens kunnen subsidiëren want op deze manier rijzen de problemen mijn pan uit. Het moet toch niet zo zijn dat de gemiddelde burger, alstie weer ergens een ooievaar er met een kind vandoor ziet gaan, dattie dan denkt; ‘laat maar vliegen? ‘ 

dinsdag 17 mei 2011

Vliegen is voor vliegen

Morgen speel ik een paar uurtjes toneel. Vanwege mijn perfecte spel zal dit niet veel mensen opvallen. Ik mag een poosje naar mijn vriendje in Frankrijk en reis in een glimmende Air Francetorpedo. Twee uur lang zal ik acteren dat ik niet bang ben. Wie is toch die heldhaftige man met dat leuke sikje zullen de in doodsangst verkerende medepassagiers elkaar aanstoten. Heeft die man geen zenuwen. Echt wel een dappere oude pik.
In werkelijkheid zal ik, geholpen door mijn fantasie, duizend doden sterven en bij aankomst een versteend klompje mens zijn.
In 1968 (stil zijn kids, opa vertelt) vloog ik voor het eerst. Van Amsterdam naar Edinburgh om op het gelijknamige festival te spelen met het Nederlands Jeugdtheater. Het moest allemaal op een goedkoopje dus had de organisatie een oude Dakota geregeld die van binnen en buiten met plakband bij elkaar werd gehouden. Vanaf het ogenblik dat de mottige wielen de startbaan loslieten probeerde het kreng walmend en ronkend hoogte te winnen. Zodra we een klein stukje stegen viel het weer net zo hard naar beneden. Luchtzakjes piepte de krijtwitte stewardess die zich daarna in haar stoeltje vastgespte en gedurende de reis niet meer vertoonde. Van mijn medespelers hoefde ik geen steun te verwachten. Die speelden allemaal hun eigen hysterische spel dat voornamelijk bestond uit hijgen (stijgen) en krijsen (vallen). Toen de kreupele vogel na een reis van dagen in Schotland neerdaalde wist uw aanstaande reiscorrespondent heel zeker dat mensen niet horen te vliegen en zwoor hij nooit meer anders te zullen reizen dan per trekschuit.
Mocht u morgen vernemen dat het vliegtuig van Amsterdam naar Toulouse is neergestort, weet dan dat ik, alleen in mijn stoel en door niemand aanschouwd, nog een rol van wereldklasse heb gespeeld.

maandag 16 mei 2011

Geachte chef van ons district

We hadden alles goed gedaan vanochtend om negenhonderd uur precies. De seinwachter had de wissels gezet, het water voor dorstige reizigers pruttelde in de samowar en ik stond - gewapend met mijn fluit en spiegelei - gereed op het perron. Maar er verscheen dus geen trein. Ook niet na een uur, twee uur, of de rest der dag. Op het silhouet van een kariboe na, bleef de horizon leeg.
Dus ik naar Irkoetsk telegraferen, dit en dat en waar de trein bleef? Die was dus gewoon op tijd vertrokken, kreeg ik als antwoord en of ik alsjeblieft op mijn eigen treinen wilde passen, maar als ik hier op mijn stationnetje zit, hoe kan ik dan weten dat iemand halverwege de reis een trein jat? Dit is nu alweer de derde dit jaar en als het zo doorgaat zit onze mooie Republiek straks zonder openbaar vervoer.
Ik zou u in overweging willen geven eens bij de chef van de spoorwegpolitie te gaan kijken. Een jaartje terug stond er bij hem ook al een locomotief in de achtertuin waarvan hij zogenaamd niet wist hoe die er gekomen was en zijn hele familie zit in het oudijzer en zware metalen.
Dat deze ooit op slinkse wijze, namelijk door haar dampende koolsoep met vermicelliletters te bereiden, er met mijn verloofde, de mooie Olga met de glanzende hertenogen vandoor is gegaan, heeft met de zaak hoegenaamd niets te maken. Ik ben met de vrouw die ik nu heb, hoewel ze een borstelsnor heeft en zo scheel is dat ze in haar kontzak kan kijken, ook heel gelukkig.

Uw stationchef 

donderdag 12 mei 2011

Joh vindt het niet leuk

Er zit iets in Joh zijn sok. Hij voelt het duidelijk.
Gewoonlijk is hij voor geen kleintje vervaard. Vindt zichzelf echt wel een hele kerel. Met voorwerpjes in zijn sok ligt het even anders. Dan lijkt Joh wel het prinsesje op de erwt. Binnen de kortste keren voelt het zaadje, zandkorreltje of stukje schelp aan als een rotsblok, als een flatgebouw, als een werkende vulkaan. Dan trekt Joh het niet meer. Treedt buiten zijn emotionele oever zeg maar.
Nu ook. Het ongeïdentificeerde object in zijn sok dient verwijderd. Met onmiddellijke fucking ingang.
Wankelend staat hij op één been. Schoen uit. Veter maakt hij later wel los. Dan de sok. Moeizaam doet Joh een poging en valt om. In een boterzacht heggetje met mooie witte bloempjes. Zo mooi is dat heggetje nu niet meer. Dat ziet hij wel.
Uit het huis van het heggetje stormt een oud mevrouwtje. Zij draagt een bezem. Met de bezem slaat zij Joh op zijn hoofd. Deze, op zijn beurt, zet het op een rennen.
Als hij omkijkt, op veilige afstand, ziet hij het oude mevrouwtje.
Ze draagt juist zijn schoen naar binnen en zwaait met haar bezem.
Joh moet op één schoen naar huis. De baksteen zit nog steeds in zijn sok.
Hij voelt een aanvalletje van zelfmedelijden opkomen.
Zombie in de mist

Ik ben geleidelijk afgekickt van de antidepressiepilletjes. Ik leek wel een combinatie van de Bhudda en een filmzombie. Dik en halfdood. Dat schoot niet op. 
De eerste effecten prikken reeds door de mist. Ik kan bijvoorbeeld al weer heel hard lachen bij een goede grap op de tv. Dan schuddebuik ik van jewelste en kraai het uitbundige lachje dat ik van mijn vader heb geërfd. Dan weet ik dat ‘de baas’ vanuit de achtergrond naar mij kijkt en zich afvraagt of ze zich moet afvragen of ik wel helemaal goed ben. Gelukkig voor haar hoeft dat niet omdat ze weet dat ik nog nooit helemaal goed ben geweest.
Zo kijk ik met het grootste plezier naar “Domme meisjes in de jungle”. Als één van de meisjes dan op de vraag; ‘noem eens een belangrijke Surinamer’ geheel oprecht Nelson Mandela oppert, val ik uit mijn stoel van de onstuitbare giechel.
Ook andere emoties lijken weer wat te worden aangescherpt, hoewel ik natuurlijk altijd al een enorme jankbek was. Ik ben al heel lang liefhebber van het “Volendams Mooizingen”. Ze hebben daar een lange traditie van meerstemmig over het water galmen. Geërfd uit de Katholieke boedel, want grefo’ s mochten alleen hele noten en gingen bij de lichtste uiting van meerstemmigheid direct naar de hel. Enfin, ik moest dus naar Nick en Simon in Memphis kijken gisteravond. 
Eén van de mannen ging op bezoek bij een soort muziekschool, pakte zijn gitaar en begon ‘Sitting by the dock of the bay’ te zingen. Binnen een oogwenk zong alle jeugd mee, werd er geklapt en gedanst, klonk het ook nog eens prachtig en zat ik met de tranen in mijn ogen een hooikoortsaanval te imiteren.
Jammer aan die Volendamse Mooizingbandjes, is dat ze in al die jaren (correct me if I ’m wrong) nog nooit een goed liedje hebben geschreven, maar misschien is dat nu wel juist de grootste prestatie; ‘heel prachtig enorme kutliedjes zingen’. 

donderdag 5 mei 2011

vroeger 6

Het was als vroeger kind ook lang niet makkelijk om met een stadsbus mee te rijden. Daar had je een bewijs van goed gedrag voor nodig en dat kreeg je niet zomaar. Er was nog een hoop willekeur toen. Dan moest je achter de bus aanrennen om nog op tijd op school te komen. Je liep dan met een hele kluit van die kids. Dat schiep weliswaar een band, maar het was toch een beetje een band van de armoei. Soms lijkt het wel eens of oude tijden weer terugkomen. Pas nog zag ik iemand achter een taxi aanrennen.
vroeger 5

Buren had je ook niet vroeger. Die moest je aanvragen. Daarna was het ook nog maar afwachten wie er naast je kwam wonen. Als je geluk had was het een bakker met zijn gezin, of een melkboer. Had je pech en was het bijvoorbeeld iemand van de Gemeentereiniging, dan ging het al snel ontzettend stinken in de buurt. Het ergste dat je als kind mee kon maken was als er een onderwijzer naast je kwam wonen. Dan zat je de hele tijd strafwerk te maken. 

woensdag 4 mei 2011

vroeger 4

Wij hadden een lel van een boekenkast thuis. Er stonden alleen geen boeken in, want boeken kostten centjes. We hadden een voorraadkast, die was zo diep dat je het einde niet kon zien, maar voorraden lagen er niet in. Zelfde verhaal... lege portemonnaie. Overal stonden kleerkasten... leeg. Wat dacht je dat kleren toen kostten? Die werden ook nog allemaal op de hand gemaakt. Nee, voor kleren was beslist geen geld.
Heeft mijn vader op enig moment al die kasten uit huis gesloopt. Hadden we ineens het grootste huis van de buurt. Vonden mijn ouders het weer allemaal veel te leeg. Hebben ze er een paar kinderen bijgenomen. Die kostten toen nog zowat niets.

dinsdag 3 mei 2011

vroeger 3

Mijn Opa was vroeger openluchtfotograaf. Dat moest ook wel want hij en Oma waren chronisch dakloos. Als doka had de patriarch een rond gat in de grond. Dan daalde hij met zijn manke poot een laddertje af en eenmaal beneden gaf hij Oma een seintje. Die ging dan met haar dikke kont boven op dat gat zitten. Daar kwam heus geen straaltje licht meer bij.
Evengoed een taaie tante hoor, die Oma van mij. Ik herinner me dat ze aan haar galblaas werd geopereerd. Verdoving was toen nog optioneel dus dat ging onverdoofd. Maar ’s avonds stond ze toch alweer mooi Zaanpaling te roken en het was die week Koninginnedag dus de volgende dag werd er ook weer gewoon geklompendanst voor de burgemeester.
vroeger 2

Wij aten vroeger uitsluitend biefstuk. Er was nu eenmaal niets anders. Dan kan je wel zeuren, maar daar heb je nog geen karbonade mee, of een onsje boterhamworst. Wij werden realistisch opgevoed en daar ben ik nog immer dankbaar voor.
Ondertussen zijn de sluizen der welvaart geopend en is er iedere dag wel boterhamworst of cervelaat, maar als ik even de kans zie, dan doe ik aan nostalgisch eten. Biefstukje in de pan, klontje boter erbij en dan stiekem geilen op de geur van vroeger.

maandag 2 mei 2011

de boer

o de vrouwen ooit door hem genomen in het zand
zou de herinnering hen nog aan de billen schuren
hij nam ze snel en kneep met ruwe hand
vakantieliefde mocht niet te lang duren

door westenwind en brandingruis
mende hij zijn paard naar huis
daar wachtten, al even ruw bemind
zijn vrouw en enig kind
vroeger 1

Mijn vader zat in de straathandel. Om zijn zaakjes te verplaatsen maakte hij gebruik van een handkar waaraan maar één wiel zat. Het andere was gebroken en repareren te begrotelijk. Daarom moest mijn moeder mee de baan op. Zij droeg de as van de wagen in haar handen terwijl mijn vader duwde. Een enkele keer werd Pa ergens binnengevraagd. Om over zaken te spreken of voor een kop koffie. Moeder moest dan buiten blijven want anders zakte de kar scheef. Daar was ze dan wel eens pissig over. Soms, als mijn vader luidruchtig baadde in de zinken teil op de binnenplaats, verstopte ze zijn sokken. Dan moest hij met blote voeten naar bed.

zaterdag 30 april 2011

Verslag van de inspecteur

Mij bereikte een klacht deze week. Van de ‘Openbare Watersportvereniging’.  Er zou een man zijn, in de buurt van Zoutkamp, die kruisertjes ving met een visnet. Kruisertjes, u kent ze wel. Van die onooglijke varende koekblikjes met een fiets en een bierkrat op het achterdek. Aan boord steevast een gerimpeld stel waarvan zij de hele dag koffie zet in een pruttelkannetje van vroeger en hij paling stroopt.
Durende de zomer is onze gehele walkant bezet door deze geriatrische vloot van roestige recreanten. De walkant zeg ik, want varen doen ze alleen als het echt nodig is, als de koffie opraakt of hun vaste leuke plekje bezet blijkt. Dan reist de verontwaardiging in een stoomwolkje met het kruisertje mee. Hun vaste leuke plekje bezet, sommige mensen kennen geen schande en die lui die nu op hun vaste leuke plekje liggen al helemaal niet! En heb je die kuiptent van ze gezien? Net nieuw en nu al torn op de naad!
Wat ik er mee moest, met die klacht, vroeg ik nog. ‘Ja bent u nou inspecteur of ben ik het?’ Luidde het antwoord. Ik wilde nog vragen ‘wat denkt u zelf?’ Maar dat leek weer iets te bijdehand voor het tijdstip van de week.’U hebt gelijk’ sprak ik sussend. ‘Ik zal er mijn licht eens opsteken’.
Dus begaf ik me - enigszins zuchtend, dat mag u gerust weten - op weg naar Zoutkamp aan het Reitdiep. Zuchtend zeg ik, want de wereld wordt bevolkt door mensen met klachten en op de één of andere manier weten ze mij altijd te vinden. Weet u wel dat er gras groeit op de noordelijke deur van de sluis van Garnwerd met vriendelijke groet? De brug bij Enumatil kreunt nogal moet daar niet eens wat vet op met vriendelijke groet? Ja hoor ik zal er onmiddellijk naar kijken en dat u maar met terugwerkende kracht een bloedend gezwel op uw bips mag krijgen.
Ik vond ‘de man met het net’ al snel. Hij maakte er geen geheim van. Ik moet zeggen het zag er allemaal zeer professioneel uit. Een prachtige lange boom over het water, met daaraan een enorm kruisnet. Geen spoortje roest aan het geheel. Aan de wal stond een enorme ‘Crusher’ en daarachter een rij keurig tot pakketjes gevouwen kruisertjes. Op het eerste gezicht niets op aan te merken.
De man van het net bleek al net zo opgeruimd als zijn bedoeninkje. Goedgemutst leidde hij mij rond. Hij bleek een idealist van het zuiverste water en zo zijn er niet veel meer kan ik u wel vertellen. In plaats van dat hij klachten bij een ander op het ontbijtbordje legde, verzon hij oplossingen en voerde die uit met een grote begeestering en nauwkeurigheid.
Inderdaad, het leverde hem nog wel iets op, maar dat was eigenlijk omdat de oud-ijzerprijs zo onbehoorlijk hoog was, maar gezien de investering was het allemaal maar een schijntje van een fluit, dat begreep ik zeker wel? Dat begreep ik zeker wel. Nee, het ging ‘de man met het net’ om de ethisch - idealistische kant van het kruiservissen. Iemand moest de wildgroei aan ‘kutkruisertjes’ of ik het woord wilde verontschuldigen, jazeker wel, een halt toeroepen en die iemand dat was hij!
Ik vond het allemaal hartveroverend, maar kan me als inspecteur natuurlijk niet tot partijdigheid laten verleiden. Waar het om ging waren de statuten en reglementen en die waren, waar het mijn aandeel betrof, dik in orde. 
Ah, daar kwam juist een kruisertje aangetuft. Was ik geïnteresseerd in een kleine demonstratie? Jazeker, ik was er nu toch.
Het ging allemaal verbluffend snel en economisch. Toen het kruisertje precies boven het net voer, werd dat - met behulp van een lier - in een razende vaart opgehaald, naar de wal gezwiept en boven de ‘Crusher’ geleegd. Even naschudden vanwege een tuinstoel die was blijven hangen, de kaken van de pers die zich sloten en het hele proces was binnen een mum van tijd afgerond. Het verjaarde stel aan boord van het kruisertje kan geen idee hebben gehad van wat er gebeurde, zo snel ging het. Een humane dood zonder enige twijfel. Op het abattoir gaat het er wel anders aan toe.
Ik feliciteerde de man met zijn innovatieve project. En of hij nog meer plannen in die richting had? Nu ik het zo vroeg... inderdaad. Hij zinde op een val voor vijfenveertigkilometerautootjes, maar was er in detail nog niet helemaal uit. Fijn dat er nog zulke mensen zijn.
Nadat ik hem verzekerde dat er betreffende het Waterschap niets te vrezen viel namen wij hartelijk afscheid.
Zo leek de week, na een aanvankelijk zeurderig begin, toch nog aardig te vlotten.

Uw dienaar

Inspecteur Buijs

donderdag 28 april 2011

Interview in De Esculaap

Wij bevinden ons in de prettig ingerichte dijkwoning van de heer Buijs te Den Andel. Erg licht is het hier niet, opperen wij ter inleiding...
Dat klopt zegt de heer Buijs. De architect had een zon-allergie en heeft met dit ontwerp een statement willen maken. Dat is hem aardig gelukt want de spaarlampen zijn hier niet aan te slepen.
Wij begrijpen dat u een klacht hebt aangaande de medische stand?
Uh... ja, maar ik vind het erg moeilijk om erover te praten.
Doet u dat dan toch maar wel, want wij komen liever niet voor niets. Daar zijn weer andere instanties voor.
Uh... nou ziet u, uh... ik was indertijd gezegend met een flink uit de kluiten gewassen geslachtsdeel.
Ja? En?
Als ik zeg uit de kluiten gewassen dan druk ik me voorzichtig uit. Het was echt een enorm ding. Een volwassen olifant zou er goed mee weg komen in de kudde uh... zeg maar.
U spreekt in de verleden tijd over uw geslacht. Met reden?
Jazeker. Ik ben er aan geholpen, hoewel ik er ook hier niet zeker van ben dat ‘geholpen’ wel de juiste omschrijving is. Het kon zo niet langer. Er was geen passende broek voor mij te vinden en ook voor mijn vrouw, die anders heus wel tegen een stootje kan, werd het allemaal teveel. Ik heb mij zodoende aangemeld bij het academisch ziekenhuis alhier voor een penisverkleining en daar is het dus fout gegaan.
Fout gegaan?
Ja, uh... kijkt u maar.
En - ongehinderd door onze protesten - knoopt de heer Buijs zijn broek los.
Ziet u wel? Zegt hij.
Wij zien niets.
Dat bedoel ik, zegt de heer Buijs. De chirurg heeft het woord verkleining wel erg letterlijk genomen. Hier is eerder sprake van een verdwijning, toch? Als ik me nu nog in een zwembroek aan het strand wil vertonen moet ik er een courgette instoppen en hopen dat het allemaal niet teveel opvalt. En na het douchen een poosje behaagziek in de spiegel naar mijn blote zelfbeeld staren is er ook niet meer bij.
Dus? Terugoperen? Restaureren? Een nieuwe aanmeten?
Ik wil wel, maar mijn vrouw vindt het niet nodig. Klein maar fijn zegt ze.
Maar mijn klacht blijft onverlet. Ze klooien maar wat aan bij die medische stand van u.

woensdag 27 april 2011

De moord op een nog best wel goede fiets

Ik stam uit een kunstfietsfamilie. Dat vind ik moeilijk om te zeggen. Het klinkt net als; ‘ ik ben een echte billenman... net als mijn vader, die was ook een echte billenman,  of ik kom van een eeuwenoud geslacht van firjeleppers, achter in de schuur heb ik nog een gemakshouten polsstok van meer dan een eeuw oud... wil je hem zien?’ Je doet voorkomen alsof je bij een - zorgvuldig door Darwin geselecteerde - groep hoort,  maar in feite beschrijf je de ziekelijke afwijking van jou en je familie.
Ons gezin was doordrongen van kunstfietsen. Overal in ons joekel van een huis, in de gangen, in de kamers, in keukens en kelders, hingen foto’s of schilderijen van een Buijs of Buijzin, gezeten op een kunstfiets. Op hun borsten prijkten enorme medailles, gemaakt van linnen, papier en koperdraad en zonder uitzondering blikten zij trots en krachtig in de lens der camera obscura. Zij hadden zojuist een lekker stukje gekunstfietst.
Laat ik eerlijk zijn, (ook weer onzin om te zeggen, want ik ben altijd eerlijk maar vooruit maar weer) ik vond het prachtig toen ik nog een jongetje was. In de weekeinden waren we vaak op weg naar een evenement voor gelijkgestemden... een plaatselijke wedstrijd om de baard van de keizer in Jutphaas, maar ook de wereldkampioenschappen van 1958 in de Jaarbeurshallen aan de Kroeselaan, waar duizende liefhebbers van over de hele wereld op afkwamen als vlinders op de geur van urine. Bij ons was (niet iedereen had toen al een brede beurs) een katholieke kunstfietsfamilie uit Guatemala met zeventien kinderen ingekwartierd. Dat was gezellig, ons pand was groot genoeg en hoewel je elkaar niet echt verstond was daar toch de internationale taal van de kunstfiets en lachen was - ook toen al - gezond.
Mijn houding ten opzichte van de kunstfiets veranderde rond mijn twaalfde jaar. De puberhormoontjes dwarrelden door mijn met schokken groeiend lijfje en ik wilde op voetbal, later kapitein van een zeeschip worden en met onmiddellijke ingang in een kleiner huis wonen.
Van een invulling van deze verlangens kon echter geen sprake zijn. Op de ochtend van mijn twaalfde verjaardag stond in de tuin een oude damesfiets met daaraan bevestigd een enorm kartonnen bord. Erop stond in de paniekerige letters van mijn moeder “CLUBLID” geschilderd. Ik had de clublidgerechtigde leeftijd bereikt en was door mijn ouders ingeschreven. De contributie was reeds voor het gehele jaar voldaan en of ik niet blij was? Nou nee, dat niet, maar wat kon ik doen. Ik leefde in een tijd waarin opstand tegen het ouderlijk gezag gelijk stond aan jeugdcriminaliteit. Met zo een onwillig kind zou het gegarandeerd slecht aflopen.
De cadeaufiets was het oude kunstrijwiel van mijn Oma. Tussen de spaken door waren fleurig gehandwerkte kleedjes gespannen en op de bel zat een al even vrolijk gebreid mutsje. Alles in de kleuren van de Vereniging. Omdat het geheel nog een maatje te groot was waren op de pedalen houten blokken bevestigd. Of ik even een proefritje wilde maken?
Dat wilde ik niet en wenend spoedde ik mij in huis, verstopte me onder een laag jute zakken in de aardappelkelder en weigerde mij die dag te vertonen. Enige tijd broedde ik op een plan om mijn ouders om zeep te helpen en mijn zusters erbij,  maar wegens gebrek aan een degelijk moordwapen - legostenen in hun soep daar kreeg ik ze niet mee natuurlijk - zag ik er vanaf en schikte mij wederom in het onfortuinlijk leven ener miskend voetbalgenie.
Woensdagavond, om zeven uur was het dan zover en meldde ik mij bij de voordeur van Dansschool Lebbis aan de Amsterdamse Straatweg. In mijn zak brandde het doosje lucifers dat ik had meegekregen om op de terugweg, als het reeds donkerde, het carbidblokje in de antieke koplamp van Oma’s fiets te kunnen ontsteken. Ik dacht met dit piekfijne doosje luizeveren toch wel een aardige voorsprong te hebben op de andere kunstfietskinderen.
De jeugdafdeling van de Vereniging werd bestierd door een gedreven echtpaar wier gedrevenheid zich voornamelijk richtte op hun enig kind, een meisjesachtig jongetje met goudgeel en veel te lang krullend haar.
Het was de bedoeling dat wij, de andere kinderen in een cirkel fietsten en dat het meisjesachtige jongetje dan in het midden van de cirkel kunstfietskunstjes deed. Dit alles op de tonen van de Radetskymars die schetterden uit een tot op de draad versleten koffergrammofoon. Het meisjesjongetje kende slechts één kunstje en als dat mislukte liet hij zich vallen en begon te janken als een wolf in een klem. Minutenlang werd hij dan door de ouders getroost en luisterden wij in een kring naar het eind van de plaat die bleef haken en gggkuh gggkuh deed. Ik zag mijn kans schoon en liet aan het meisje naast mij, dat echt veel razendknapper was dan het jankende meisjesjongetje, mijn tot de rand toe gevulde luciferdoosje zien. Ze reageerde met een minachtend “puh” en liet haar met ivoor ingelegde benzineaansteker zien en een half pakje filtersigaretjes en een foto van Peter Kraus. Daar had ik niet van terug, want Peter Kraus was al achttien en speelde gitaar.
Ik stiekemde er vantussen en paddelde in een staat van grote eenzaamheid naar het Amsterdam-Rijnkanaal, waar het terrein van de Demka in een puntje eindigde en het kanaal weer zichtbaar werd. Daar, in het gras gezeten stak ik één voor één de lucifers af die met een zacht ssshhh in het water doofden en langzaam wegdreven in de richting van de spoorbrug. In een geur van zwavel dacht ik aan de dood in het donkere water en hoe mijn ouders zouden schrikken als mijn gezwollen lijkje zou worden thuisbezorgd en hoeveel spijt zij zouden hebben mij niet op voetbal te hebben gedaan.
Echt zin had ik er niet in. Het voorjaar was nog maar juist aangevangen en het water was nog bijster koud en erg lekker rook het ook al niet, maar dat er een daad moest worden gesteld was duidelijk.
Oma’s kunstfietsfiets verdween in het kanaal en als hij niet gevonden is ligtie er nog steeds. Dat gaf een best gevoel van opluchting. Later in mijn leven maakte dit gevoel plaats voor spijt want het was nog een prima fiets en zoiets doe je niet, maar ik was jong en wanhopig. Zo moet u het zien.
Thuis liet ik de deur van het fietsenschuurtje open staan zodat we de volgende morgen geschrokken konden constateren dat Oma’s fiets was gestolen. Vader was de aangewezen figuur om het vonnis aan mij voor te leggen. Ik had het fietsenschuurtje niet naar behoren afgesloten, ondanks alles wat ik hierover had geleerd en vanwege dit onverantwoordelijk gedrag mocht ik in het vervolg niet meer naar de Kunstfietsvereniging in zaal Lebbis. ‘Maar’, zo piepte ik schijnheilig, ‘de contributie is reeds voor een jaar betaald vadertjelief’, maar mijn vader, in zijn rol van streng doch rechtvaardig gezinshoofd bleef bij zijn uitspraak. Als ik niet zacht wilde leren, dan maar hard.
Een jaar later mocht ik op voetbal, maar ik wilde niet. Ik wilde een kano.