vrijdag 24 december 2010

Vriend Huib

Ik erger me nog eens dood. Ik woon in mijn waddenreservaat al afgeschermd van feestgedruis, verstop me voor invloeden van buiten, spreek met niemand en erger me toch de cholera. Voortdurend en voornamelijk aan de godsgruwelijke domheid die de televisie mij etaleert. Nu kunt u mij, als verre vriend, allerhande tips geven (zet dat ding dan uit, lees geen kranten meer, zet je hoorapparaat uit en je bril af) maar ik ken ze al en ze helpen niet. Ga dan een therapie doen jongen (vingerverven, analyse, de Kilimandjaro beklimmen, bachbloesemen, klankschalen, psychobabbelen, zelfhulpen) maar ten eerste ben ik niet gek, zulks is mij door gestudeerde zielknijpers verzekerd en ten tweede is alle bestaande therapie erop gericht de patiënt te verzoenen met zijn bestaan in dit leven terwijl dit leven gelijkertijd grondig en in het openbaar wordt verwoest door miljarden wezenloze randdebielen die aan de kant van de weg hun moeder staan te verkopen, hun kind verkrachten, hun Shellobligaties verzilveren, een vrolijk knallend bermbommetje planten en een kaarsje branden omdat Kerstmis zo effing gezellig is maar dat mag ik dan weer niet zeggen want het klinkt zo naar. Verder gaat het wel.

Peter

woensdag 22 december 2010

Kerstcomplottheorie

Volgens mij is er sprake van een vooropgezet plan. Bedacht door een sinistere illusionist met een baard.
Hij is goed in zijn vak. Beter dan Hans Klok. Hoewel het bevruchten ener vrouw zonder haar maagdenvlies te doorboren deze blonde hermafrodiet ongetwijfeld zal aanspreken, moet hij voor de daaropvolgende vlekvrije bevalling beschaamd passen. Out of his league in Velp en Vegas.
De geboorte van het kind wordt, zoals het een goede kerstshow betaamt, opgeluisterd met flink wat publiciteitslawaai en sterrenvuurwerk.
De dan volgende dertig jaar houdt de oude publieksgoochelaar zich onledig met al moeilijker trucs. Rustig beginnend met de revitalisatie van zich het lazarus schrikkende lammen en blinden, piekend naar een grote openluchtshow waarin hij brood, vis en wijn tot in het oneindige vermenigvuldigt, culminerend in het totaalspektakel waarin hij zijn kind, de tovenaarsleerling, met spijkers laat doortimmeren en op een wolk het zwerk in doet zweven.
Via stickers en flyers krijgt de bewonderende mensheid nog vlug te horen dat niet slechts de gekruisigde zijn zoon was, maar dat wij allen zijn liefdeskindjes zijn. Kinderen van één vader zeg maar. Daarna kan hij met pensioen en leeft hij eeuwig voort in een tehuis voor illusionisten die zich geen illusies meer maken.
Wij moeten het doen met de wetenschap dat Florence Nightingale en Madame Cury onze zusjes zijn en Adolf H. te B. en Mao Tse D. te P. onze broertjes.
Nou, bedankt Pa.

zondag 19 december 2010



 
Zondag
 
‘Ga wat schrijven’ zegt de baas, maar ik weet niks. Dat komt door de pillen. Die voorkomen een tuimeling in het zwarte gat van gedeprimeerd ongeluk en ontdoen gelijk de fantasie van uitsteeksels, maken van mijn hersens een nat klompje taugé. ‘Ik weet niks’ zeg ik, ‘geen idee, geen onderwerp’. Ik doe het klinken als een alledaagse mededeling, maar vind het wel erg zielig voor mijzelf. Voel me als Dagobert Duck die naar een leeg zwembad staart dat tot de rand met gouden munten gevuld hoort te zijn.
‘Schrijf dan wat over de vogels’ zegt ze, ‘hoe ze heen en weer over de takken springen en veel onderling gedoe hebben’. Maar ik ben Goddomme Midas Dekker niet. Ik weet het verschil tussen een sijs en een drijfsijs en daar houdt het mee op. Die gereformeerde ringbaard op de televisie zegt dat je ze best mag voeren, dus dat doe ik braaf, maar een verhaal met actie en interactie dat haal ik er niet uit.
‘Ga dan maar een dutje doen’ zegt ze. ‘Als je wakker wordt heeft het misschien gesneeuwd’. Dutje? Ook goed.
In bed verzin ik tweehonderd verschillende woorden voor sneeuw.

vrijdag 17 december 2010

wiekpuntje

wij hebben hier een molen die het aanzicht doet verfraaien
echt leuk voor de toerist hoewel de wieken niet meer draaien
das niet zo vreemd want meer dan veertig jaar
is Lyndon Johnson hier al molenaar

liefdespolitiek

uit hun verband gerukt zijn mijn woorden buiten zinnen  
daar gaat de mooiste mijner ingebeelde vriendinnen
ik smeek en fluister diep in mijn digitale binnen
Femke wil je virtueel met mij opnieuw beginnen 
   

maandag 13 december 2010

Joh is altruïst

Joh is bij de voetbal. Als vrijwilliger vandaag. Hij tolkt voor een blinde medemens. Joh behangt hem met clubdassen en mutsen. De visueel gehandicapte ziet er uit.. uh...  als Stevie Wonder in Afrika.
Samen staan ze langs de lijn. Joh doet verslag. ‘Wij aan de bal... links voor... strafschopgebied... hoge baahal ....  keeper’. De blinde leeft gespannen mee. Als er een doelpunt valt pakt hij Joh bij de schouders. Samen doen ze een vreugdedansje.
Soms is Joh baldadig. Hij geeft verkeerd om verslag. Hij zegt ‘doelpunt voor ons’ terwijl de tegenstander treft. Dan doet hij snel een stapje achteruit. De blinde kan Joh zijn schouder niet vinden en doet zijn dansje alleen. Afkeurend bekeken door medesupporters.
In de pauze maakt Joh het weer goed. Hij geeft de blinde medemens meer bier dan hij opkan. 

Mededeling van dienst

Wat ben ik toch een gelukskoekje. Andere mensen moeten er flink hun best voor doen, sommigen zullen zelfs nooit zo ver komen en mij komt het - bij wijze van spreken - aangewaaid.  Ik zeg ‘bij wijze van’ want het behoeft een gedisciplineerde levenswijze in het teken van rusten en suikergoed eten. Dit gaat me - ik klop mezelf hiervoor niet op de borst - gemakkelijk af. Anderen zouden hier schrijven ‘al zeg ik het zelf’ maar dat vind ik lulkoek in dezelfde orde als ‘ik vind persoonlijk‘.
Ik spreek hier over de luxueuze vetrandjes rond mijn lendenen, door niet ingewijden wel eens spottend ‘zwembandjes’ genoemd. Spottend uit nijd, omdat men ze zelf niet heeft, zoveel is mij duidelijk. En zwemmen doe ik ook niet. Zwemmen is voor watervlooien.
In deze algemeen vetarme houding begint - zo heb ik gemerkt - zich een kentering af te tekenen en dan voornamelijk bij dames ook nog. Via mijn veelgelezen weblog wordt mij door lezeressen vaak gevraagd of ze, op enig mij welgevallig moment,  even aan mijn zachte lendenen mogen voelen, desnoods tegen vergoeding van mijn kostbare tijd. Nu de frequentie dezer aanvragen stijgt heb ik besloten mezelf niet langer aan mijn verantwoordelijkheid te onttrekken en er - begin komend jaar - een dagje voor vrij te maken. Ik hoop binnen korte tijd, samen met Jannie van het Dorpshuis, een datumpje te prikken en dan hoort u nog.
Er zal waarschijnlijk een bescheiden entreegeld geheven worden om Jannie en de kosten te dekken, maar alle overblijvende gelden zullen eerlijk worden gebruikt om magere oude mannetjes bij te voeren.
In overleg met Willie heb ik besloten mijn Speedo te dragen en zal het geheel worden opgeleukt met lifemuziek van The Brinta Baby’s.
Er is koffie en boterkoek voor iedereen. Tot dan. 



vrijdag 3 december 2010

Sneeuw, wat een avontuur eigenlijk

Nu het Hoogeland in winterpak is gehuld, zijn de baas en ik weerom druk met het voederen der vogelijntjes. Dat moet anders gaan ze doohood. Daar krijgen we dan, via het raam aan de polderkant, lekkere driedimensionale natuurtelevisie voor terug. Veel van het gebruikelijke gemees en gevink zien we en - tot ons uitsprekelijk genoegen - 2 keer per dag een vlucht musjes. Wel dertig of veertig van die parmantige opdondertjes. Ze hebben wel allemaal adhd, want stilzitten tijdens het eten is er niet bij.
Deze musjes nu, hebben een klacht ingediend vanwege merelterreur en daar zit wat in. Iedere keer als ze zich opmaken voor brood en spelen komt een dikke zwarte merel met overdreven territoriumdrift hun maaltijd vergallen. We noemen hem ‘Terror Jaap’. Het gaat hem uitsluitend om het zieken. Dat zie je zo. Hij flikkert al het voer op de grond, steekt er verder geen poot naar uit maar zit wel vals op te letten dat de musjes er niet bij kunnen. Je zou zeggen dat als ze met zijn allen op zijn nek springen ze zo klaar zijn met Jaap, maar daar zijn ze te beschaafd voor.
We hebben er iets op gevonden, de baas en ik. We hebben een zwerfkat aan een touw en katrol gebonden en als de zwarte tuinterrorist komt aangevlogen steken we de kat zijn staart in brand en laten hem zakken. Op deze manier is de kat wel snel op maar het asiel heeft er nog genoeg op voorraad. 

woensdag 1 december 2010

Uitstekende lichaamsdelen

Voordat we het er werkelijk over hebben moeten we even de definitie doornemen. Je kan bijvoorbeeld iemands gedrag uitstekend vinden, of zelfs uitmuntend, maar als je het over een ergens uitstekende spijker hebt, noem je die - al vloekend en pleisterplakkend - niet uitmuntend. ‘Ik had net een uitmuntende spijker in mijn voet’ dat klinkt niet.
We hebben het hier dus over de tweede vorm van uitsteking en met name die van lichaamsdelen.
Ik kwam erop via vriend Frans. Die is door de natuur bedeeld met een neus ter grootte ener continent. Als hij verkouden wordt issie gelijk twee of drie keer zo verkouden als een gemiddelde neusdrager. Waar anderen zich behelpen met een pakje tissues, snuit Frans zijn uitsteeksel in een badlaken. Hij is nu in gesprek met een plastisch chirurg om zijn reukorgaan flexibel te laten opereren. Via een - met zijn tong te bedienen - knopje in de mond, zal hij dan in staat zijn om zijn neus met alle winden mee te laten waaien.
Weer een andere vriend heeft een hoofd van metafysische afmetingen. Hij moet des winters kiezen tussen twee opties. Binnen blijven, met zijn hoofd dicht op de centrale verwarming, of in het ziekenhuis een halve liter antivries laten inbrengen. Ieder jaar weer een lastige keuze.
Een vriendin meende jarenlang de lach aan haar kont te hebben hangen. Dit bleek, bij nader onderzoek, gewoon een extra laagje vet te zijn, te verhelpen met aquajogging en stretchondergoed. En inderdaad, na verloop van tijd werd er niet meer gelachen, dus er zijn oplossingen.
De ingewikkelde buitenspelregel bij voetbal behelst tegenwoordig dat het verst uitstekende lichaamsdeel geldt. Als vriend Frans dus zou voetballen (wat God verhoede) zou het kunnen voorkomen dat, waar zijn lichaam zich in kansrijke positie voor het doel bevindt, zijn neus buitenspel staat.
Ikzelf heb geen uitstekende lichaamsdelen. Of ik hier blij mee moet zijn hangt wederom af van de definitie.











Bron R. Rhinoceros; Filosofie van de ijskoude grond

maandag 29 november 2010

Beknopte geschiedenis van het Papegaaiduikertje

Het Papegaaiduikertje is wel een heel bijzonder Papegaaitje. Mijn vriend Ulie, die van Germaanse origine is, heeft een Papegaai die, als er op de deur geklopt wordt ‘aufmachen‘ roept. Dat is een papegaai met humor. Daar staan de duikertjes niet om bekend. Ze vliegen serieus door het leven. Enige generaties terug vlogen ze nog door het woud, met voor de Papegaaiduikerstand bijna desastreuze gevolgen, want ze doken, toen ook al, met roekeloze vaart naar beneden. In hun enthousiasme maakten ze dan de bocht naar boven te laat en donderden met een plof op de grond. Half bewusteloos waren ze dan een makkelijke prooi voor hun natuurlijke vijand de Luiaard. Deze liet zich vanuit een boom op het weerloze hoopje veren vallen en hoe dat dan verder ging hoef ik u niet te vertellen. U weet van de hoed en zijn rafelrand. Enfin, daar werd in het woud flink om gelachen maar, vanwege het al eerder aangestipte gebrek aan humor, niet door het Papegaaiduikertje.
Het duiken met veilige landing werd eigenlijk bij toeval ontdekt. Door een slechtziend duikertje. Daar zijn in het dierenrijk nog geen oplossingen voor, voor slechtzienden. Alleen de brilslang is tot nu toe geholpen maar die heeft ook een dikke min zes. Het halfblinde luchtacrobaatje haalde de bocht weer eens niet, bereidde zich voor op een harde landing, riemen vast, zuurstofmasker onder vleugelbereik en schoot, tot eigen verrassing, zacht en soepeltjes onder het wateroppervlak. Daarna nam de ornithologische geschiedenis haar wending zoals we die heden ten dage kennen. Opgewonden doorvertellen... veel ongeloof vooraleerst, maar na allemaal een keer proberen ook veel lof en de belofte dat als er ooit presidentsverkiezingen voor Papegaaiduikertjes zouden worden gehouden ze allemaal op hem zouden stemmen enzovoort enzovoort. 
Het hele volkje heeft het woud verlaten en woont nu op een rots voor de kust van Schotland. Er zijn nog nooit zoveel Papegaaiduikertjes geweest en er gaan reeds stemmen op om een deel ervan af te schieten. Vooralsnog zien de Papegaaiduikertjes daar de lol niet van in.
















Bron; Waren de goden vogels? (R. Rhinoceros –Wiekslagpers)

donderdag 25 november 2010

Verslag Open Ned. Kampioenschap November 2010

Op wat kleine incidentjes na toch weer een geslaagd  Nederlands Open in het Dorpshuis te Den Andel. Uit het hele land en zelfs het buitenland (België en Friesland) waren de deelnemers naar Het Hogeland getogen. De heer Diederix uit Lamentil was zelfs lopend gekomen. Een hele prestatie met maar één been. Bravo meneer Diederix.
Nadat voorzitter Buijs iedereen had verwelkomd en een door Lucky Strike gesponsorde verrassing had overhandigd ontstond een opstootje rond de heer Veuger uit het Sticht. Deze maakte bezwaar tegen roken in de openbare ruimte. Het zal u niet verbazen dat de heer Veuger nog staand het incident als lid werd geroyeerd. Hij dient zich in het vervolg buiten verenigingsverband aan te stellen.
Bij het controleren der douchekoppen werd een onregelmatigheid vastgesteld. In hokje C bleek de douchekop gedeeltelijk dichtgeplakt met kauwgom. Er kwam nog slechts een lullig straaltje uit. Er ontstond een licht paranoïde sfeer onder de deelnemers die niet verbeterde door de eeuwige kwinkslagen van de voorzitter die, als altijd, de ernst der zaak leek te onderschatten. Deelnemers die, bij het aanschouwen der voorzitter, gewag maakten van een eventuele dopingcontrole, werden - met artikel 23 van het reglement in de hand - geroyeerd.
Er waren ook wat klachten over het verstrekte voedsel. Goed, er was sprake van een stevige stamppot, waarin Jannie van het Dorpshuis haar gehele 120 kilo aan toewijding had gelegd, maar om te klagen over opgewarmde stopverf ging veel te ver. Onderzocht wordt nog (ja, meneer Dompelgat uit De Waard, we weten heus wel wie hier zijn mondje open had) of deze bemerking kan leiden tot royement.
Uiteraard was er het jaarlijks terugkerend geëmmer met de oude Brijkke uit Tintelveld die het weer eens verdomde om zijn zwembroek uit te doen. Zijn argument dat hij dit thuis ook altijd doet omdat zijn vrouw hem zo gaarne ziet in een speedo, werd ook dit jaar niet als toereikend beschouwd.
Verdere incidenten deden zich niet voor, op de tijdelijke vermissing van de voorzitter na dan. Op het moment der prijsuitreiking was de heer Buijs weer eens spoorloos. Toen deze na enige tijd, samen met Jannie van het Dorpshuis, uit een bezemkast donderde en beweerde dat hij en de meer dan rondborstige beheerster daar een externe vergadering hielden, werd zijn verhaal maar half geloofd.

De uitslagen der Open Nederlandse Kampioenschappen

Vrij onder de douche roken (shag, sigaret, pijp)

1             P.J. Buijs                            Den Andel             24 min.   3 sec.
2             A. Buijs                              Baflo                    17 min.  17 sec.
3             N. Buijs                              Groningen             17 min.  16 sec.

Over de uitslag wordt niet gecorrespondeerd

donderdag 18 november 2010

Pure frustratie

Sinds enige tijd doe ik aan onderwaterkanoën. Ik kwam erop toen ik een poosje terug zonk met de kano en daar wat laat achterkwam. Ik bleef onder water gewoon doorpeddelen. Helemaal gefascineerd was ik en het bovenwaterkanoën had voor mij gelijk afgedaan. Wat een verrijking. Mensen die hun hoofd enige tijd in hun aquarium gehouden hebben weten precies wat ik bedoel. De stilte vult je oren en je ogen geven licht van verbazing, eerlijk waar.
Nu kreeg ik vandaag een brief in huis van het ‘comité voor al het beschikbaar water’. Men had mijn kano gerubriceerd onder de afdeling duikboten en daar binnendijks duiken met een boot verboden was werd ik beschouwd als een gevaar voor de waterstaat en of ik er maar mee wilde stoppen want anders....
Heb je een leuke hobby, is het weer niet goed. 


zondag 14 november 2010

De paardenfokker

Ik had een kameraad die het nodig vond om paarden te fokken. Echt zeiken met die beesten weetjewel. Dan plukte hij bijvoorbeeld een bos paardebloemen in de berm, lieppie naar de wei en als zo’n paard dan aan kwam rennen flikkerde hij de zaak op straat en liep hard weg. Ook olijven voeren vond hij mooi. Daar zijn die knollen dol op, maar ze raken er enorm van aan de schijterij en wc-papier hebben ze niet.
Ik zeg tegen hem ik zeg je moet eens ophouden met die paarden te fokken. Dat kon zich nog wel eens tegen je keren. Paarden hebben een uitstekend geheugen en kunnen best wel een partij gewelddadig worden.
Daar kon de vriend zich niets bij voorstellen. Het paard dat hem te grazen zou nemen moest nog geboren worden zeidie.
Je voelt hem al aankomen natuurlijk. Vorige week werd hij dood in bed gevonden. Op zijn ingedeukte kop de afdruk van een hoefijzer. En nog een slimme moordenaar ook, kan ik je vertellen, want bij forensisch onderzoek werden slechts wat strootjes gevonden en bleek er een zak muesli verdwenen. Verder geen spoor.
Ik zou ook niet weten wat ze moesten als ze de dader op de korrel kregen. Probeer zo’n beest maar eens in een verhoorkamertje te krijgen, of in een beklaagdenbankje. Daar denken ze dan weer niet aan.
Je raakt bevooroordeeld door zoiets hoor. Ik kan geen paard zien of ik denk ‘daar loopt de moordenaar van mijn kameraad‘ en pink dan onwillekeurig een traantje weg.


woensdag 10 november 2010

 
Opstand

Als gezagsgetrouw trendvolger ben ik vanochtend vroeg opgestaan tegen kanker, heb daarna een sigaret gerookt en ben weer gaan slapen.
Op de ene helft van de wereld sterft men door verhongering (hullies helft) en op mijn helft moet je maar hopen dat je een keer kanker krijgt anders ga je nooit dood. Bij hullie weegt het leven van een kind evenveel als dat van een vlieg, wij zoeken naar wegen om onze zuigelingensterfte tot nul te reduceren.
Toch gaf het een goed gevoel, dat ‘opstaan tegen iets’. Je hoort ergens bij. Zo moeten voetbalsupporters zich voelen als ze zingen; ‘sta op voor Excelsior’, of  ‘wie niet springt die is een homo’. Ik overweeg het vaker te gaan doen.
Morgenochtend sta ik op tegen mijzelf.


dinsdag 9 november 2010

  Toen


Toen ik mijn baan van trekschuitschipper inruilde voor die van bestuurder ener stoomtram was mijn vrouw het er niet mee eens. Ze geloofde niet in vooruitgang, zeker niet als deze werd bewerkstelligd door middel van natte warme lucht.
Ze liet zich van me scheiden en papte aan met een handelaar in lompen en beenderen. De vraag naar lompen en beenderen zou altijd blijven zei ze, maar stoom was vluchtig en tijdelijk.
Poeh zei ik, veelwerf poeh. Als jij die smerige lijkengeur niet meer uit je baaien rok gewassen krijgt wil je nog wel kruipend bij me terugkomen, maar dan is het te laat. Dan fuif ik reeds met een ander...  de bezitster van een magazijn voor comestibles, of de caissière van Natura Artis Magistra.
En wat een rijkdom was het. Iedere morgen hulde ik me in het als gegoten zittende uniform. De knopen tot blinken gepoetst. Ik deed mijn baard af en draaide de punten van mijn snor in was. Fier verheven op mijn locomotiefje voelde ik de begerige blikken van menig maagdekijn op mij rusten. Maar ik bleef ongetrouwd en stierf tevreden.

maandag 8 november 2010

Mooiste meisje

Ik heb de neiging om me te identificeren met human interest tv. Hoe zou ik me houden als Robinson, wie was het mooiste meisje uit mijn klas en zou ik in televisietranen uitbarsten als ik de moeder terugvond die mij lang geleden weggaf aan een weeshuis in Peru?
Het mooiste meisje daar kwam ik niet uit. Daarom vroeg ik het per e-mail aan een paar ex-mede leerlingen. Geen antwoord. Het lijkt gewoon te worden om niet meer op post te reageren. Ik kan er maar niet aan wennen. 
Het mooiste meisje stond uiteraard gelijk aan het aantrekkelijkste meisje. Wij jongens (ik tenminste) keken  toen ook al niet veel verder dan ons piemeltje lang was.
Er kwam meer dan één knapperik in aanmerking voor de titel, maar onbereikbaar waren ze allemaal. Ze voelden onze hete adem in hun nek en hulden zich in een kuis harnas van onaanraakbaarheid. Ze hingen hun natte jas naast die van mij aan de kapstok en wendden zich - dwars door me heen - tot hun vriendinnen. Mooie meisjes hadden het maar moeilijk. Peter Buijsjes ook.
Als kleuter bracht ik Jannie naar huis. Voor me op de step. Ze was allesbehalve het mooiste meisje van de klas maar dat was voor mij van geen belang. Ze begreep niet veel en rook sterk naar urine. Allemaal onbelangrijk. Ze moest naar huis en ik bracht haar.
Thuisgekomen werd ik, vanwege mijn partnerkeuze, uitgelachen en bespot door mijn oudere zusje. Met haar is de verhouding nooit meer goed gekomen. Ze is zo vals dat bloemen verwelken zodra  ze haar zien. Oude vrouwtjes schuifelen sneller dan ze kunnen uit de buurt van een zebrapad, uit angst door mijn zus te worden overgezet.
De omgang met Jannie ging ook teloor. Ze bezocht het jaar erop een bijzondere school en werd opgehaald met een busje.
Het duurde twaalf jaar voor zich weer een meisje door mij naar huis liet vervoeren. Achter op het bagagerekje van mijn plofje. De spijltjes ervan drukten gemeen in haar billetjes. Lichtbruine billetjes want afkomstig uit onze voormalige kolonie. Dat zij en haar billetjes de leukste van de klas waren spreekt voor zich.

zaterdag 6 november 2010

De hondenschreeuwer


Ik werd deze morgen weer gewekt door de hondenschreeuwer. Zijn stem is luid en penetreert de diepste slaap. Vroeger schopte hij zijn honden, twee stokoude domme sukkels, maar hij schopt niet meer. Hij schreeuwt. Ik verdenk hem ervan een televisiecursus hondenfluisteren te hebben gevolgd en dat de kwintessens hem is ontgaan. Door luid te vloeken en tieren probeert hij zijn beesten een bevel te doen opvolgen; zitten vuile klootzak, zitten zeg ik toch, je hebt godverdomme stront in je oren geloof ik. Of; poepie doen, ga poepie doen en wel onmiddellijk anders gaan we weer naar huis en dan zit je ermee godverdegodver. De honden reageren - net als vroeger toen ze nog geschopt werden - bewegingloos. Ze hebben geen idee waar het over gaat, maar weten wel dat iedere reactie fataal kan zijn. Na enige tijd resultaatloos vloeken en tieren komt het moment dat de hondenschreeuwer zijn versteende beesten de straat over, de polder in moet duwen. De honden scharrelen wat en de baas schreeuwt aanwijzingen en dreigementen; daar niet... daar niet zeg ik toch klootzak, ze moesten je doodschieten en in de kadaverbak flikkeren domme lul die je bent. De honden verleieren langzaam de polder in terwijl hun trotse eigenaar naast mijn huis, onder mijn raam, blijft staan roepen. Ik wilde ook de terugweg nog beschrijven maar die gaat precies als de heenweg maar dan andersom. Daar gaan ze weer... de twee treurige Rottweilers, sukkelend rond hun schreeuwende begeleider. Ze zijn net als mishandelde kinderen. Ze weten niet beter en houden van de baas. 

vrijdag 5 november 2010

Huis, tuin en keukencolumn


Plof... zo klinkt het geluid van het geelborstje dat tegen de ruit vliegt. De ruit die doorzicht geeft op geploegd land, zeedijk en een haag met bessen waar geelborstjes zo dol op zijn, de ruit waardoor licht schijnt op de krant die ik lees.
Een heel licht ‘plof’. Zo’n vogeltje weegt ook geen neuk. Het is goed raak zie ik wel. Het meesje ligt op de tegels en strekt haar hals naar achteren. Dat heb ik vaker gezien bij stervende vogels. Ik keek eens - op het strand van Vlieland - naar een aalscholver die lekker bezig was tussen de basaltblokken van een strekdam. Enige secondes later strekte het beest zijn hals, stuikte wat en stierf. Klabatsj. Zoals een mens tijdens de maaltijd kan doodvallen met zijn gezicht in een bord erwtensoep.                                                  
Het geelborstje strekt haar hals dus, maar gaat niet dood. De oogjes breken niet maar knipperen aan uit aan uit aan uit. De dood wil ze sluiten en het vogeltje wil ze open houden. Als het wil blijven leven moet ik de natuur een beetje helpen zie ik wel. De cultuur bedoel ik, want het sterft hier in de buurt van de volgevreten katten die het nochtans helemaal in orde vinden om onschuldige vleugellammen aan stukjes te scheuren.
Dus even naar buiten. Stelt u zich het ochtendtafereel voor; een door decorumverlies getekende heer, ongekamd, ongewassen en gekleed in een ondefinieerbaar gekleurde pyjama, op weg een schepsel het leven te redden. Uw eigen held op sokken.
Voorzichtig het pluizenbolletje opgepakt. Het weegt inderdaad niks. Twintig, misschien dertig gram. In mijn hand klopt een minihartje dat tekeer gaat als een op hol geslagen wekker. Als dit mormeltje het overleeft zal het zich vanwege de schok toch even bij een traumagericht zangvogelpedagoog moeten melden. 
‘Ga hier maar even zitten’ zeg ik tegen mijn nieuwe vriend of vriendin. Ik heb wel een boekje met plaatjes van de verschillende geslachten, maar daar kijk ik niet in. Er moet iets te raden overblijven. Ik plaats haar (heb zojuist besloten dat het een vrouwtje is, mannetjes redden zichzelf maar) op de rug van een oude tweezitsbank die zijn laatste dagen in de tuin slijt. Vanwege gevorderde leeftijd en versleten vering hoeft er niemand meer op hem te zitten maar een vogeltje van dertig gram moet nog kunnen. Vanachter de krant houd ik, dierenbeschermheer te den Andel, een wakend oog op het herstellend vliegverkeer. Er komen trillinkjes in het geschrokken eendekkertje... een vleugeltje beweegt, het motortje wordt gecheckt, ik moet er nog even heen. Pfwwrrrrrrt... en weg is het mij toevertrouwde vliegongelukje. En niet een stukje weg, maar gelijk in de verste meidoorn op het erf. ‘Kom nou ff terug’ roep ik. ‘Even je ontslagbrief tekenen, gedag zeggen tegen het verplegend personeel, kopje koffie’, maar ze kwettert haar relaas al aan toegevlogen medemezen en ik hoor er niet meer bij.
Ze zijn verrekte ondankbaar die geelborstjes. En van de winter natuurlijk wel weer de - uit onze mond gespaarde - broodkruimeltjes komen oppikken en zeuren dat er niet genoeg vetbolletjes hangen. 

donderdag 4 november 2010

Grunberg is een poseur

Als praktiserend romanticus weet ik dat geluk niet bestaat. Niet als een al maar aanhoudende beleving. Gelukmomenten zijn er wel. In al hun variaties. Door eenieder weer anders geschat. Mijn feelgood horizon is sinds vorige week aangenaam verbreed. Ik heb weer een krant. Waar de ene mens zijn geluk beleeft op de top van een berg waarop hij/zij zojuist geklommen is, zit ik aan tafel met een krant en een kopje koffie gelukkig te zijn.
Jammer alleen dat Grunberg de plaats inneemt van Remco Campert. Een poseur tegenover een verfijnd intellectueel. Campert gebruikt al zijn verstand om kaal, uitgekleed en simpel te blijven. Grunberg zet zijn gebundelde domheid in om maar slim gevonden te worden. Hij moet tijdens zijn vroegtijdig geaborteerde periode op de toneelschool gedacht hebben; ‘Acteren kan ik niet, laat ik Harry Mulish maar na gaan spelen...  een beetje “net alsof doen” kan ik nog wel’. Fotootje bestuderen van Harry op een terrasje in Havanna... sigaartje erbij, glaasje ‘Cuba Libre’... net alsof het allemaal waar is. Huppetee... het typetje Grunberg is geboren.
Een aantal jaren geleden woonden de baas en ik korte tijd in een dorp in de provincie Friesland. In een hol betonnen nieuwbouwhuis, omringd door nationaal-socialistische Friezen die vonden dat wij daar niet hoorden, waren onze gelukmomenten beperkt. Op een winterse dag, het landschap was ijzig en besneeuwd en er woei een gure oostenwind, stopte een versleten volkswagenbusje voor ons doorzonraam. Er tuimelden een stuk of acht Surinaamse mannen uit. Hun huidskleur was van gepoetst ebben naar treurig grijs getransformeerd. Er zaten erg lullige kacheltjes in die busjes waar je alleen in de zomer wat aan had. Ze droegen allemaal een te krap zomerpak met een te groot overhemd en een ferm aangesnoerde stropdas. Echt prachtig. De groep deelde zich in koppeltjes waarvan er één bij ons aanbelde. Van dichtbij waren ze nog mooier. Onder hun zichtbare onderkoeling schuilde de vlam van hun doel. Ze wilden remigreren. Terug naar het thuisland want hier was het zo brr brr kouhouhoud. Uitgesproken met het volvet Surinaams accent dat we allemaal zo goed kunnen nadoen op een feestje als we genoeg gedronken hebben en toch iedereen weet dat we geen rascist zijn. Echt de beste live-voorsteling die ik ooit heb gezien. Ik doneerde met gulle hand en vroeg of ze volgend jaar weer kwamen. Allemaal lachen natuurlijk. De beloofde brief uit Suriname heb ik nooit ontvangen, maar van mij mogen die mannen alsnog een theaterprijs krijgen, net als Mulish. Ik mag dan al vroeg afscheid genomen hebben van de schrijver, als poseur staat hij hoog op mijn lijstje. Zoiets een leven lang volhouden is een enorme prestatie. Dat zie ik die Grunberg nog niet doen. Die loopt binnenkort een keer leeg. Daarna gaat hij Campert nadoen.

woensdag 3 november 2010

vroeger vriendjes

Onderwerp: vroeger vriendjes


Dan scharrelden we, op zo’n vrije dag van school, naar Oud Zuijlen. Norbruislaan, langs het gemeentehuis, politiebureau, bij de borstelfabriek rechtsaf, voorbij de brandweerkazerne de Daalseweg op die al snel huizenvrij en evenwijdig aan de Vecht, door een boerenlandschap meanderde.
Rechts van ons eerst nog wat volkstuintjes, bewerkt door arbeiders van Demka en Werkspoor die er hun karig inkomen aanvulden met de verbouw van aardappelen en groenten. Zo ook onze buurman, die het nog armoediger leven als landarbeider in Drente had verwisseld voor de staalovens van de grote stad. Hij onderhield een vrouw en vijf kinderen, waarvan er twee van hem waren, één van een Noor, één van een zigeuner en één van een persisterende Jehova’s Getuige.
Op zijn volkstuin dronk hij koude thee met suiker zonder te bevroeden hoe hip en cool dit drankje later geserveerd zou worden tegen een prijs waarvoor hij toentertijd drie uren zwaar moest labeuren.
Door trokken wij, met links een veld met suikerbieten en rechts een door koeien bevolkt  weidelandschap.
Wij moesten kiezen. Gingen we een koe melken of een suikerbiet stelen. Een koe melken had geen van ons ooit gedaan, maar wij zouden eerder, gekleed in een prachtig ridderharnas, sterven dan dat wij daarvan ook maar iets zouden toegeven. Honderden koeien hadden wij gezamenlijk gemolken en deze kon er ook nog wel bij. Helaas, dat kon een kind zien en kinderen waren wij, was de sloot die ons van de begeerde witte vloeistof scheidde, te breed. Zo oordeelden wij lafhartig eenstemmig. Het werd, besloten wij, de suikerbiet. Nu begon eerst een periode van zorgvuldig spieden. Het betreden van andermans erf en successievelijk ontvreemden ener landbouwproduct werd nog niet alom geaccepteerd. Aan betrapping waren sancties verbonden zo wisten wij….. Voor vrij?.... Achter vrij?.... Opzij vrij?.....Een door de groep aangewezen dappere sprong met ware doodsverachting over de sloot. Natte voeten waren thuis geen reden tot straf, maar de sokken in je laarzen gingen gemeen schuren en dat stelde je liever wat uit.
De uitverkoren suikerbiet gaf zich niet zomaar geoogst. Hoe hard de aangewezen dappere aan hem trok, sterker nog zoog de biet zich terug in de zware Vechtse klei.
Hulp van een tweede onverschrokkeling was hier noodzakelijk en werd onverwijld en met behulp van enige groepsdwang geboden. Twee paar handen met daaraan twintig nagels zouden die dag niet meer schoon worden.
Onder inwendig gejuich, op ons gerichte aandacht moest tegen iedere prijs worden voorkomen, werd de weerspannige zoetbron aan de aarde ontworsteld. Aangewezen vrijwilliger no.3 verkreeg vervolgens de eervolle opdracht de biet in de sloot ritueel te reinigen. Dat hierbij, eerst ongemerkt en na bemerking snel voldongen, zijn rechterlaars volliep met slootwater was de prijs die hij voor zijn onbaatzuchtige vriendschap betaalde. Leunend op een van ons leegde hij zijn laars en wrong de wollen sok uit, waarvan het patroon, zoals hij bij thuiskomst zou bemerken, zich in de loop der dag in zijn voet zou etsen.
De suikerknol was nu, afgezien van de modder die zich onuitwasbaar in rimpels en plooien schuilhield, gereed voor consumptie. Een van ons had altijd wel een zakmes bij zich waarvan het lemmet een angstaanjagende lengte had van om en nabij  4 centimeter. Hiermee werd voor ons allen een partje gesneden waaraan wij, overtuigd van de zoetheid van het bestaan, enige tijd zogen. Lekker was toch anders. Een ijsje van Jamin bijvoorbeeld; enkel – met aan weerszijden een wafeltje dat apart werd bijgeleverd - voor een stuiver, of dubbeldik voor een dubbeltje. Dat was lekker.
Ook de Spoetnik,een agressief mengsel van Exotagaseuse, suiker en koffiemelk werd door ons algemeen als smakelijk beoordeeld. Verder waren wij niet afkerig van duimdrop, wijnbal of stroopstaaf.
De mengeling van harde knol en klei viel moeilijker te waarderen, maar bikkels als we waren sabbelden wij voort, wachtend op een geschikt ogenblik om ons tandenknarsend bietverdriet in de sloot te mikken.
Rechtsaf, richting De Vecht. Links een rij arbeiderswoningen, rechts het Bos van Kraaij, door ons het kraaiebossie genoemd en vaak het uiteindelijk doel onzer verkenningstocht.
Links, tegenover de ingang van het bosje, gelegen aan bruin, nauwelijks stromend rivierwater, de brugwachterwoning. De brugwachter die hier zijn nuttig werk deed door, als dit hem werd verzocht, zuchtend op de juiste knop te drukken, werd door de gemeente aangesteld vermits hij over enigerlei handicap beschikte die hem het verrichten van reguliere werkzaamheden onmogelijk maakte. Om zijn bescheiden wedde aan te vullen mocht hij het door passerende schippers - in een door hem behendig toegezwaaide klomp - gedeponeerde kleingeld behouden en werden ’s zomers, vanuit een omvangrijke diepvriezer, ijsco’s verkocht. Mijn vader beoordeelde dit als ‘door de staat geïnitieerde bedelarij’ waaraan door hem niet kon worden meegewerkt. Hij had ongetwijfeld zijn sociaal-democratisch gelijk, maar wij hadden liever een ijsje gehad.
Het seizoen was al gesloten. De vrieskist reeds naar binnen verplaatst.
Nu moest er wederom een keuze worden gemaakt. Rechts het bos in, of de brug over en dan links naar het kasteel.
Het dilemma werd meestal democratisch beslist door de grootste jongen die het hardste schreeuwde. Daar had eenieder vervolgens vrede mee.
We konden het twisten ook nog even uitstellen door eerst kapotjes te zoeken. Enkele kilometers stroomopwaarts, bij de Rode Brug, lagen ten behoeve van hoererij ingerichte woonboten, waarvan de tijdelijke bewoonsters de gewoonte hadden hun gebruikte rubberwaar achteloos in de - als open riool dienende Vecht - te sodemieteren. Op weg naar het IJsselmeer werden de, met een knoop afgesloten voorbehoedsmiddelen, dan door ons opgevist en - onder het geven van gedegen commentaar omtrent het volume - op inhoud gecontroleerd.
Verder naar het kasteel dan maar. Magisch, als in één van de steengoede en door ons steeds weer bekeken stripverhalen uit de ‘Kuifje’, doemde het op uit de mist.
Wij zagen ons - en wel onmiddellijk  - gedwongen de groep in tweeën te splitsen en elkaar het komend uur ,met behulp van stokken en geschreeuw, ridderlijk te bevechten. Was Ivanhoe of Robin Hood reeds bezet, dan werd je maar Prins Valiant, die kon er ook wat van. 
Dan, langzaam en altijd te laat werden wij ons bewust van de ongemakken .... vermoeidheid, koude, honger, dorst, schrammen, butsen en builen en sokken die zich niet meer aan de voet maar wel in de laars bevonden. Uitgeput en zwijgend wankelden we terug naar huis. Links dit, rechts dat, het zou ons een zorg zijn.
Eenmaal aangekomen hadden we nog net de kracht om elkaar te bezweren; morgen weer? Ja, morgen weer.

Column voor De Wiekslag

Op mijn slaap-woon-werkkamer woont een niet te verwaarlozen aantal spinnen. Ze houden de ruimte gevleugeltevrij en hebben daarom mijn gedoogsteun. Een enkele keer dien ik - na aandringen van  de baas - hun rag te verwijderen. Ik doe dit omzichtig en met respect voor mijn veelpotige medelevers. Volgens mij vinden ze het wel mooi zo. Ik ruim hun oude troep op, zij spinnen en weven een uurtje en betrekken vervolgens een schone nieuwe woonst.
Met twee ervan heb ik een extra band. Eentje woont achter mijn computer en komt altijd even gedag zeggen als ik begin te rammelen. Verder gaat onze verhouding niet, maar we zijn beiden al snel tevreden. De ander woont in de hoek boven mijn kussen. Soms jaag ik een mug in haar web en kijk dan National Geografic in bed. Razendsnel grijpt ze het object van haar dagdromen, verpakt het in ijzersterk garen en hangt het in de provisiekast. ’s Nachts laat ze zich even naar beneden zakken en kriebelt dankbaar aan mijn neus. Dat dankbare verzin ik erbij natuurlijk.
Aan de muur naast me, tussen de familietrutteltjes en leukplaatjes hangt een der eerste briefjes van mijn kleindochter.
Ze schrijft; ‘oma ik ga morgun weg het speikt mu maar ik moet heelaas weg doei mei gezin xxx odalis' Een hartenkreet, vervaardigd in de tijd dat ze de geschreven taal onder haar knokige knietjes aan het krijgen was. Ze woonde, wegens noodzaak, enige tijd bij ons in huis en dat gaf zo haar emotionele horten en stootjes. Het is vervaardigd met de allergoedkoopste viltstift (tweehonderdvijftig voor een euro) waarvan de kleur is vervaagd zodat het geschreven lijkt met onzichtbare inkt. Alleen ik kan het nog lezen, omdat ik weet wat er staat. In werkelijkheid ging ze pas vier jaar later weg en was ze het de volgende dag gelukkig weer vergeten. Haar taalontwikkeling verloopt voorspoedig.
Liep net nog even naar Aaltje voor een pakje tabakje. Passeerde de grootste lul van het dorp. Zou het waar zijn? Zou ik milder geworden zijn en hem groeten? Echie nie. Kon - net als altijd - maar met moeite de neiging onderdrukken hem een enorme rotschop te geven.
Aaltje zei ik, mijn hart wil nu een pakje van je overheerlijke gevulde koeken kopen, maar mijn buikje vindt het niet goed.
Aaltje, die zo gevuld is dat ze in haar eentje alle - niet door producten in beslaggenomen - winkelruimte bezet, begreep het uiteraard. Ze mag me misschien een raar mannetje vinden maar ik ben wel koning klant.
De enige ziel op aarde die mij niet als een raar mannetje beschouwt  is mijn moeder, maar die vindt weer dat ik naar de kapper moet.

dinsdag 2 november 2010

Les fabuleurs par exemple


We zien een bijna lege ruimte. Slechts een tafel met twee stoelen. Daarop zitten een man en een vrouw. Zij doen een knutselwerkje. Af en toe, klinkt uit een luidspreker de stem van hun creatief therapeut.


Hij; ik ben op Borneo geweest. Pas nog. Ze hadden me gevraagd of ik naar een probleem wilde kijken. Bij de orang-oetang opvang. Nu wil jij weten wat het probleem was. Maar dat hoef jij helemaal niet te weten. Het gaat er hier even om dat ik het opgelost heb. Met losse handen. Alleen door mijn verstand te gebruiken.
Zij: Als je verstand zo geweldig is, wat doe je dan in het gekkenhuis?
Hij: Die orang-oetangs wilden geen fruit meer eten. Van de ene dag op de andere. Broodmager werden ze. En niemand kon er wat mee. Ik zeg die beesten hebben er genoeg van, van al dat fruit. Zie je dat dan niet? Stel jij jezelf eens voor, je leven lang bananen en andere  zoete rommel naar binnenwerkend. Daar zou jij ook helemaal kotsmisselijk van worden.
Zij: Ik heb het met Mick Jagger gedaan...  en met Rob de Nijs.
Hij: Ik zeg geef die beesten één keer een gebakken biefstuk en het probleem is van de baan. Nou lachen. In het Maleis hihihihihihihi. Toen heb ik het zelf maar gedaan. Biefstuk gebakken en tussen die halfdooie apen geflikkerd. In geen tijd was de hele zaak geklaard. Als ze konden praten hadden ze gezegd; mogen wij alstublieft ons fruithapje weer? Een paar uur later waren ze weer zo levendig als maden in een oud lijk.
Zij: Beau van Erven, Hans van Mierlo, Jelle Corstius...  ze hebben allemaal op mijn buik gelegen.
 Karin is ambulant

 









Karin zit op een sofa. Ze doet alsof ze zit. Haar billen zweven er een paar centimeter boven. De sofa is bedekt met een dikke laag hondenharen en etensresten.
Ze doet haar ambulante werk. Het gaat over een kantje-boord begaafd jongmens. Diens kantje-boord  begaafde ouders willen van hem af. Liefst vandaag nog.
De kamer is gevuld met broers, zussen, buren, bekenden en veel kratten bier. Uit overdreven grote luidsprekers schalt piratenmuziek.
Karin weet uit het dossier wie zo ongeveer wie misbruikt. Dit gezin houdt het begrip incest wel erg levendig.
Ze krijgt een kop thee aangereikt. Er zitten korsten aan het kopje.
De moeder zegt dat er sprake is van huishoudelijk geweld.
De vader zegt dat Karin de jongen direct mee moet nemen. Anders gebeuren er ongelukken. Er ligt inderdaad een bijl op tafel. De jongen kijkt alsof hij er niet bij hoort.
Karin belooft dat er gekeken zal worden. Naar de toekomst van het jongmens binnen haar organisatie.
Als ze de deur sluit hoort ze de vader roepen. Dattie resultaat wil. Dat ze een klacht kan verwachten. Hij betaalt toch goddomme voor het ziekenfonds?

maandag 1 november 2010

Stenen dagboek 2


Vanochtend vroeg opgestaan. Denk erover om in het vervolg maar staande te slapen. De rotsbodem trekt het merg uit mijn botten.
Heb de vrouw beloofd me met de opvoeding van de kinderen bezig te houden maar zoek nog een goede tak om ze mee te slaan. Vooral de zoon wil maar niet leren. Hangt maar een beetje voor de grot en staart met lege ogen naar het oerbos. Had een mooi stapeltje vuursteen voor hem verzameld om eens wat van te maken, maar hij heeft alles aan flinters gemept.
Wij waren anders vroeger. Hadden respect voor een mooi stukje vuursteen, maar de jeugd van nu denkt aan niets en voert bovendien geen klap uit. Wat wil je dan vroeg ik. Je kan toch niet je hele leven voor de grot blijven hangen. Geen antwoord natuurlijk. Volgens mij eet hij giftige paddestoelen. Ook hangt hij rond met Neandermeisjes. Die tillen voor iedereen hun huiden op en kennen geen schaamte.
Nee, voordat die zoon van me een beetje jager-verzamelaar is zal er wel een flink stuk van de gletscher gesmolten zijn.
Misschien is het beter om me er niet druk over te maken, maar soms denk ik wel eens; waar moet het met ons dal naar toe.



zondag 31 oktober 2010

brugpuntje










want hier, sprak de basculebrug, ga ik aan onderdoor
mijn klachten vinden hogerop geen serieus gehoor
open ik mij voor schepen, ben ik voor auto’s dicht
terwijl ik in essentie op doorstroom ben gericht
net als mijn neef de weegbrug moet ik voortdurend wegen
wiens belang het zwaarst weegt, ik kan er niet meer tegen
een hangbrug met metaalmoeheid meldt zich gewoon ziek
als draaibrug kan je altijd nog in de politiek
dus bijt ik mijn klinknagels en recht mijn moede rug
en zoek passende arbeid, het liefst als vaste brug

zaterdag 30 oktober 2010

Stenen dagboek





Vanmorgen wakker geworden vanwege hyenaoverlast. Mooi op tijd want er scheen nog geen licht in de grot. 
Had flink pijn in mijn achterkant want de rotsbodem is steenhard. Ik dacht erover na om daar iets aan te doen. Iets uitvinden waarop je zacht kan liggen. Bedacht gelijk hoe zoiets dan moet gaan heten en twijfel nog tussen ‘tafel’ en ‘stoel’. Bekt allebei wel lekker.
De vrouw had het vuur laten doven. Heb haar flink op het hoofd geslagen, maar niet zo hard dat ze omviel. Er moesten vandaag nog bessen geplukt en kruiden verzameld dus dan houd je je in, maar toen ze tijdens de voortplanting wilde klagen over hoofdpijn heb ik uit voorzorg toch nog maar een paar meppen uitgedeeld.
De voorraadgrot was weer eens leeg dus met een rammelende maag op jacht. Samen met Wramph van een paar grotten verderop. Hij had een deal gemaakt met tweevoeters uit een nabijgelegen dal. Een mammoethuid tegen ijijevédloog. Wramph is niet wat je noemt een woordjesman. Op mijn voorstel ging hij akkoord met pijl en boog. Hij had met pijl al in zijn voet geschoten dus het leek een bruikbaar wapen.
Beneden, aan het kronkelwater, vonden we een restje huid en botten waar nog wel wat aan te likken viel. Dan heb je toch de idee dat je wat in je maag hebt. De jacht viel tegen. Nog een poosje achter een hijgend hert aangezeten, maar Wramph kon geen vaart maken met die pijl in zijn voet, dus het ontkwam. Zojuist vermoeid en hongerig thuisgekomen. De vrouw had het vuur weer weten te ontsteken en een vullende stampzooi van paddestoelen en aangroeisel bereid. Ze zijn moeilijk te bereiken, vrouwen, maar met een flinke tak onder handbereik houd je ze wel wakker.
Nu moet ik op zoek naar een hobby want ze wil dat ik de grot ga opfleuren met leuke tekeningen van beesten. ‘Dan kunnen we ook eens iemand op bezoek vragen. Nu is het zo kaal’ zei ze. Maar ik verdom het. Laten ze eerst de cultuursubsidie maar eens uitvinden, dan praten we verder. Als u ergens rotsschilderingen aantreft zijn ze niet van mij.



Dat zit zo

kleine meisjes kunnen niet liegen
de wangetjes kleuren dan rood
ze zijn niet gebouwd op bedriegen
hun wangetjes schamen zich dood
ze worden schielijk met blush beplakt
als jonge wijn in oude dozen
de waarheid in Chanel verpakt
want oude meisjes kunnen niet blozen

Joh beleeft weer een dag

Joh moet een boodschapje. Hij wandelt naar de winkel van Aaltje. Een hond rent blaffend op hem af. Stopt met piepende nagels. Precies op de rand van het erf. ‘Held op sokken‘ dappert Joh.
Voor de winkel van Aaltje staat een grote fiets te pronk. Dure fiets, dat ziet hij wel. Geen fabrieksdingetje. In de winkel ontwaart Joh de eigenaar van de fiets. Een zeer grote oude man. Een zeer dikke oude man. Zijn enorme lichaam is gehuld in een strak wielrenhansopje. De bolle buik steekt als een bierton naar voren. Joh moet de winkel weer uit om de man te laten passeren. Deze zwaait zijn met snikkers en ander zoetgoed gevulde knuist. Als teken van dank. ‘Aaltje’ zegt Joh. ‘Als ik ooit zo gekleed bij je in de winkel kom wil je me dan doodschieten’? Dat wil Aaltje wel.
Joh loopt terug naar huis. De dikke man fietst hem achterop. Zijn vervaarlijke derrière deint door Joh ’s horizon. Het lijkt wel, zo denkt Joh, of het zadel in zijn hol is geschoten. Met zo een kont red je het met een barkruk ook niet. Dat wordt staan achter de bar makker, of een stoel van huis meenemen.
Joh gromt nog even vriendelijk naar de hond. Deze heeft een stukgebeten bal in de bek en zwaait er mee. Of Joh leuk wil doen? Maar zo leuk is Joh nu ook weer niet.

Flard

Nou ja, we hebben dan wel een modellenbureau voor alle leeftijden, Geni en ik, maar we zien zoveel ellende aan onze ogen voorbijtrekken dat we erover denken de boel te verkopen en naar Ibiza te mooven. Vanochtend nog komt er iets binnen....... honderdveertig kilo, ergens tussen de veertig en de tachtigjarige oorlog en ze heet Lolita. Ik zeg; ‘dat kan echt niet hoor, wat je aan hebt. Het lijkt wel een jute zak met een joekel van een aardappel erin’. Ik zeg; ‘zo kan je echt niet op de foto. Ik zal trouwens een nieuwe groothoeklens moeten bestellen om jou er in een keer op te krijgen want zo te zien is Sonja Bakker nog niet helemaal bij je binnen gekomen. En die naam van je kan al helemaal niet. Zoek maar een andere. Katinka, of Baboesjka of hoe ze langs dat karrenspoor van jullie ook mogen heten’. En beledigd dat ze was. Ze zocht wel een ander bureau. Ik zeg; ‘dat moet je niet doen. Ik heb nog wel werk voor je in een slagerscommercial. Als doorregen speklap. Is dat wat voor je misschien’? Ze moeten ook niet gelijk op maandagmorgen om halftien bij me naar binnen lopen.... met hun haarstukjes en wenkbrauwexceem. Dan zijn Geni, hij heet Jevgeni maar ik noem hem Geni, vind ik zo leuk passen, dan zijn Geni en ik nog aan het espressootjes doen met een croissantje van de Versbakker. Ook raar; ‘de Versbakker’. Je denkt toch niet dat die man oud brood bakt? Maar goed, daar ga ik niet over en zijn croissantjes kriebelen als engeltjes op je tong en nu doe ik de winkel weer open - als je het goed vindt - want de aanstaande modelletjes staan al weer te trappelen voor de deur.