woensdag 3 november 2010

Column voor De Wiekslag

Op mijn slaap-woon-werkkamer woont een niet te verwaarlozen aantal spinnen. Ze houden de ruimte gevleugeltevrij en hebben daarom mijn gedoogsteun. Een enkele keer dien ik - na aandringen van  de baas - hun rag te verwijderen. Ik doe dit omzichtig en met respect voor mijn veelpotige medelevers. Volgens mij vinden ze het wel mooi zo. Ik ruim hun oude troep op, zij spinnen en weven een uurtje en betrekken vervolgens een schone nieuwe woonst.
Met twee ervan heb ik een extra band. Eentje woont achter mijn computer en komt altijd even gedag zeggen als ik begin te rammelen. Verder gaat onze verhouding niet, maar we zijn beiden al snel tevreden. De ander woont in de hoek boven mijn kussen. Soms jaag ik een mug in haar web en kijk dan National Geografic in bed. Razendsnel grijpt ze het object van haar dagdromen, verpakt het in ijzersterk garen en hangt het in de provisiekast. ’s Nachts laat ze zich even naar beneden zakken en kriebelt dankbaar aan mijn neus. Dat dankbare verzin ik erbij natuurlijk.
Aan de muur naast me, tussen de familietrutteltjes en leukplaatjes hangt een der eerste briefjes van mijn kleindochter.
Ze schrijft; ‘oma ik ga morgun weg het speikt mu maar ik moet heelaas weg doei mei gezin xxx odalis' Een hartenkreet, vervaardigd in de tijd dat ze de geschreven taal onder haar knokige knietjes aan het krijgen was. Ze woonde, wegens noodzaak, enige tijd bij ons in huis en dat gaf zo haar emotionele horten en stootjes. Het is vervaardigd met de allergoedkoopste viltstift (tweehonderdvijftig voor een euro) waarvan de kleur is vervaagd zodat het geschreven lijkt met onzichtbare inkt. Alleen ik kan het nog lezen, omdat ik weet wat er staat. In werkelijkheid ging ze pas vier jaar later weg en was ze het de volgende dag gelukkig weer vergeten. Haar taalontwikkeling verloopt voorspoedig.
Liep net nog even naar Aaltje voor een pakje tabakje. Passeerde de grootste lul van het dorp. Zou het waar zijn? Zou ik milder geworden zijn en hem groeten? Echie nie. Kon - net als altijd - maar met moeite de neiging onderdrukken hem een enorme rotschop te geven.
Aaltje zei ik, mijn hart wil nu een pakje van je overheerlijke gevulde koeken kopen, maar mijn buikje vindt het niet goed.
Aaltje, die zo gevuld is dat ze in haar eentje alle - niet door producten in beslaggenomen - winkelruimte bezet, begreep het uiteraard. Ze mag me misschien een raar mannetje vinden maar ik ben wel koning klant.
De enige ziel op aarde die mij niet als een raar mannetje beschouwt  is mijn moeder, maar die vindt weer dat ik naar de kapper moet.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten