dinsdag 22 maart 2011

Lente

De winterse zwarte gal diende verdreven. Daarom zat ik in het voortuintje in de zon. Mensen die zeggen ‘in het zonnetje’ hebben geen idee hoe groot dat brandende loeder is. Er kwamen een jongetje en een meisje langsgefietst. Een jaar of zeven schatte ik. Het meisje voorop. Ze zat half gedraaid op haar fietsje en riep naar het jongetje; ‘weet je wat het met jou is Midas? Je lijkt heel erg op je vader’. Hierop had het jongetje niet zo snel een antwoord. Vlak voor ze mijn beeld uitfietsten zei ze nog; Alleen is die niet zo klein als jij’. De genadeslag voor Midas. Ik hoop maar dat hij later geen seriemoordenaar wordt.
Daarna ging buurjongetje Palle voetballen met vriendje Roald. Zo heten ze tegenwoordig bij ons in het dorp. Roald bleek een matig ontwikkelde motoriek te hebben. Het lukte hem maar niet om met enig voortstuwend effect tegen de bal te schoppen. Palle aanzag het ridderlijk en deelde ook aan Roald goedmoedig punten uit. Deze werd daarop overmoedig en vond plotseling dat hij met duizend punten voorstond. Ja, Palle was wel ridderlijk maar niet gek en overbood bliksemsnel met ‘Ontelbaar‘. Het bestaat nog, het kinderwoord ontelbaar. Wat een geluk dat dat woord niet slijt. Voor ons ouderen is het onbruikbaar, wij kunnen alles tellen, maar voor kids blijkt het - door generaties heen - goud waard.
Roald probeerde het nog met ‘drie keer ontelbaar‘ maar hier moest mijn buurjongetje resoluut zijn; Meer dan ontelbaar bestaat niet! 

vrijdag 11 maart 2011

Het zou kunnen

Ik had op verschillende manieren mazzel, als je het gezien de ellende nog mazzel kunt noemen.
Ik was buiten om een wasje aan de lijn te hangen. Ik keek naar de dijk, zag die bruine muur op me afkomen en wist gelijk wat het was. Tsunami!
‘Willie kom naar buiten’ schreeuwde ik. Snel!! Net de vorige week had ik bij Ulie voor vijfentwintig euro een tweedehands ladder aangeschaft. Die stond in een oogwenk tegen de bijkeuken. Willie was nog maar halverwege. Ik sleurde haar naar buiten en zei dat ze de ladder op moest. Ze wilde weten waarom, maar er was godverdomme geen tijd voor uitleg dus heb ik haar naar boven geslagen. Het platje over, via de krimp - tussen ons huis en dat van de buren - het schuine dak opgeklauterd en achter de schoorsteen op de nokpannen gaan zitten en toen was het water er ook al. IJskoud water. Ik kon Willie maar ternauwernood tegen de schoorsteen klemmen. Ik zag ons autootje op zijn kop wegdrijven en onze schuur van golfplaten kwam voorbij en een wereld aan rotzooi waaronder een bezem waarvan ik dacht dat ik die straks best nog eens nodig zou kunnen hebben.
De buurvrouw en haar drie keuteltjes hebben het niet gered. Die waren binnen en moeten in paniek verdronken zijn.
Als ik zo om me heen kijk heeft niemand hier in de buurt het gered. Ik zie geen mensen op de naburige daken en het is angstig, griezelig stil.
Willie heeft al even niets meer gezegd. Ze voelt aan als een brok ijs. Ze mag niet dood. Als ze nu dood gaat was mijn laatste blijk van liefde, een brute klap in haar gezicht....

’t Is niet waar allemaal, maar het zou zo maar kunnen.

woensdag 9 maart 2011

Sportpraat

Opa kan jij eigenlijk voetballen?
Jazeker schat. Opa kan heel goed voetballen. En snel dattie vroeger was. Als Opa al bijna bij het doel was moest de back nog op gang komen.
De Bek?
De verdediger die moest verhinderen dat Opa weer eens een van zijn wonderschone doelpunten maakte.
Kon je ook schieten?
Of Opa kon schieten? Kind nu moet je het niet gekker maken. Opa heeft wel eens zo hard geschoten dat de bal ontplofte. Toen lag er alleen nog een lapje leer op het veld en moesten we ophouden omdat er geen reservebal was. De ballen waren toen nog op de bon.
Op de bon?
Jazeker, maar dat is een heel ander verhaal. Ik vertel het je nog wel eens.
Opa..
Ja Odalis..
Heb je zin om met me te voetballen op het trapveldje?
Nu even niet schattebeest. Opa heeft een beetje pijn aan zijn rug. 

maandag 7 maart 2011

Vriend Smit, oude klavierleeuw


Kort geleden bedacht ik in bed een verhaaltje over een Bengaals-Amsterdamse straatveger die als vanzelf R. Tagore ging heten. Vandaar was de ascociatie met Maggie Z snel gepiept. In mijn beginmaanden op Dennengeur waar mij - na de arbeid - de droefgeestige gezelligheid van het personeelhuis wachtte, ging ik nog wel eens bij haar op avondbezoek. Zij bewoonde een bovenkamer van een Dolders Villa'tje. De ruimte was als een vreemd soort tempeltje, ingericht door een psychotische hindoe-etalateur. Maggie zelf zag er ook een beetje uit als een vreemd hindoetempeltje. Overal in de ruimte en aan Maggie hingen shawltjes, tapijten, kussentjes, kettinkjes, afbeeldingen van broodmagere heilige mannetjes en velerlei andere kleurige snuisterijen van niet te bepalen aard of herkomst. De lucht was zo dik van wierookrook dat je haar zou kunnen inblikken en met winst transporteren naar India. 
Ze was best aardig hoor, Maggie, maar behalve dat ze er uitzag als een bazaar bij kaarslicht was ze niet groter dan één meter twintig en was het op haar toepasbare woordje mollig een beleefd eufemisme voor volvet. Zoals iedere jonge man, nu ja ik in ieder geval wel, moest ik vaak aan seks denken, maar bij Maggie verdwenen alle zondige gedachten als bij een toverslag op een van haar geitenvellen tambourijntjes. 
Voor ik verder ga moet ik eerst een ander verhaaltje vertellen. Toen ik kleuter was overkwam een leeftijd -en buurtgenoot meisje een ernstig ongeluk. Ze was aan het tollen. Jongens hadden een priktol die - eerst omwonden met een touwtje - ferm en jongensachtig op straat konden worden gezwiept, meisjes hadden een zweeptol. Die werd door er op zijn meisjes met een zweepje tegen te slaan aan het draaien gehouden. Ik vertel je dit even omdat ik niet weet of jij toen van je ouders wel buiten mocht spelen. Misschien weet je al die dingen niet en moet je het eerst op het internet opzoeken. Enfin, dit meisje had de gewoonte het uiteinde harer tollestokje in de mond te steken en er wat op te knabbelen. Ze kwam te vallen en het stokje doorboorde haar verhemelte en hersenen. Ze overleefde maar was gehandicapt voor het leven. Door een tollestokje! Als ik het zou verzinnen zou je me niet geloven. Hetzelfde geldt voor seks met Maggie Z.... Dat geloof je gewoon niet. Op een avond, de lucht was te snijden, belletjes rinkelden en kaarsjes flakkerden, schonk ze mij een boekje van Rabindranath Tagore. Ze had er een gouden kaftpapier omgedaan waarin ze een boodschap van esoterische aard had gekrast. Terug op weg naar de personeelverblijven rilde ik onophoudelijk van - tot dan toe onbekende -angst. In de ogen van Maggie Z blonk het verlangen mij, met bloemenslingers getooid en liggend op een slordige stapel hout, te cremeren langs de oevers van de Ganges. Hoe het verder met mij is afgelopen hoef ik je niet te vertellen.


Met Hoogelandse groet
uw Buijs

donderdag 3 maart 2011

Droevigst

Ik kom Lenie ’t Hart wel eens tegen op een terrasje, dat is heel droevig.
Een oude fiets, als een versleten dwangarbeider vastgeketend aan een lantaarnpaal, het achterwiel dubbelgevouwen... te droevig man.
Het verval van Dieuwertje Blok? Zeer droevig.
Een eend langs de snelweg, wakend bij zijn platgereden partner... A sad sad situation.
Foute dingen zeggen met een Limburgs accent... dubbel droevig
Een jongetje dat verlangend kijkt naar een viskar, maar niks mag van zijn moeder want hij heeft al gegeten en van de regels, dat weet hij toch, wordt niet geweken... intens droevig.
Maar niets op de hele godvergeten aardkloot is zo droevig als Duitsers die carnaval vieren. Of ben ik soms weer te zwart wit?

dinsdag 1 maart 2011

Hulpeloze woede

Het begon ongeveer een half jaar geleden vanuit het blauwe niets. Ik was ter controle bij mijn uroloog toen hij, onderwijl in mijn pisbuis wroetend, zei; ‘verdikkeme meneer Buijs, wat lijkt u ongemeen sterk op Brad Pitt’. Dit leek mij een fraai staaltje van urologische vleierij waarop ik verder geen acht hoefde te slaan, dus ik vergat het voorval. Maar wee mij. Slechts twee dagen later stond er een reporter van het Nieuwsblad op mijn stoep. Of ik echt de Hollandse Brad Pitt was? Oh nee, ik hoefde al niet meer te antwoorden, hij zag het zo al, de gelijkenis was werkelijk verbluffend. 
Hoe kwam die man erop? Hier moest die akelige pisdokter achter zitten. Die lui hebben toch een soort van zwijgplicht?
Nog maar nauwelijks had ik de verslaggever afgepoeierd of de televisie belde. Mijn aanwezigheid in Hilversum was vereist.
Vloekend en tierend bewoog ik mij door het huis, terwijl de computer maar bleef rinkelen met steeds weer nieuwe mailtjes van vrienden en bekenden. Ze hadden altijd al tegen elkaar gezegd dat ik zo leek en ze hoopten dat ik toch vooral gewoon mezelf zou blijven.
Vandaar mijn bericht van vandaag. Aan eenieder die het wil lezen;
Ik lijk niet op Brad Pitt. Nooit gedaan ook. Ik lijk op Paus Johannes de drieëntwintigste een jaar na zijn dood. En nu opkutten allemaal.