dinsdag 22 februari 2011

Aan de chef van het Veegwezen

Chef

Er moet een klacht van mijn hart. U kent mij (Tagore R. uw trouw vegende dienaar) niet als klager, maar vandaag liep de rommel op straat mijn spuigaten uit. Nog nooit heb ik zo een hoeveelheid troep op straat gezien als ik vanochtend in al mijn eenvoud mocht aanschouwen. Er lag zoveel dat ik niet eens hoefde te vegen, ik kon gelijk met de schep aan de gang. Wat verder erg opviel was dat al mijn collega’s een vrije dag hadden opgenomen en ik de enige veger van dienst was. Gevolg van dit alles is dat ik mijn wijk niet voor de helft af heb gekregen.
Wat gebeurt hier allemaal en moet ik komende nacht doorvegen?

Uw Tagore R.



Meneer Traore

Het was gisteren Koninginnedag. Vandaar.

Uw Chef


Chef

Ik heb het even opgezocht op de zoekmachine die Koninginnedag van u. Het blijkt te gaan om de verjaardag van een reeds lang verscheden Staatshoofd. Wilt u beweren dat deze decadente beestenzooi is veroorzaakt door één dooie Koningin? De vraag of ik vannacht moet overwerken blijft onverlet.

Uw Tagore R.



Meneer Stavore

Als u vannacht wilt doorvegen hebt u mijn zegen. Als u morgen maar weer op tijd op uw werk bent

Uw Chef



Chef

Ik zal vannacht geduldig vegen. Het licht krijg ik van de maan. De vlekken in mijn nek van u.

Uw Tagore R.

vrijdag 18 februari 2011

Ikke niet

Erg origineel ben ik niet. Ik heb nog nooit iemand horen zeggen: ‘goh Peter jongen, wat ben jij toch verhipt origineel, waar haal je het allemaal  vandaan?’ Het vinden van een min of meer vers onderwerp en bijpassend frisse invalshoek kost me grote moeite.
Soms gebruik ik de pillen als excuus. Ze hullen mijn verstand in een gewatteerd dekentje dat nare invloedjes van buiten filtert en mijn natuurlijke neiging tot zwaarmoedigheid (de mensheid is slecht en niets helpt) afzwakt tot een licht zeurend zelfbeklag. Maar ik heb een periode van twintig jaar gekend waarin ik geen letter op papier kreeg en toen slikte ik nog geen pilletjes dus ik moet mijn excuses zorgvuldiger kiezen.
Met het adagium dat creativiteit voor slechts tien procent uit inspiratie bestaat en voor de rest uit transpiratie hoef je, bij iemand die zo overtuigd en geraffineerd lui is als ik, ook niet aan te komen.
Soms schiet mijn schoonzusje me te hulp. Zij vindt drie lullige verhaaltjes  in de week al heel wat en bezweert me dat ze mijn stukjes net zo leest als die in haar ochtendlijke kwaliteitskrant. Dan ben ik heel even trots maar vervolgens verdenk ik haar van schoonzusterlijke liefde voor haar geestelijk enigszins achtergebleven zwager.
Een vaste truc voor stukjesmetselaars is gebruik maken van wat een ander reeds voor ze verzonnen heeft; ‘gisteren schreef Die en Die in de krant dat Dit en Dat enzovoort en daar vind ik Zus en Zo van en let u toch vooral op de leuke intellectuele draai die ik er uiteindelijk aan weet te geven. Met de meeste verachting, uw schrijver’. Dus...
Vandaag las ik in de psychostrip Sigmund dat vrouwen vallen op getrouwde mannen. Daar is ongetwijfeld onderzoek naar gedaan dus ik neem het voor waar aan, maar waarom is mij dat gedurende mijn negenendertig huwelijksjaren slechts één keer overkomen en dan ook nog met een schone jonkvrouw die slechts viel voor mijn afgetrainde adonisgestalte, bijpassende viriliteit en jagende hormonen. Dat was nog eens goed voor de inspiratie. Als ik aan haar dacht begon mijn pen reeds te druppelen en liep het papier als vanzelf vol met woordjes.
Ik moet dus een vriendin. Okay, het is moreel niet verantwoord, maar als ik nu iedere keer een nieuwe vriendin neem en daarbij zorgvuldig toegeef dat het allemaal niet kan, dan kom ik er misschien mee weg en wordt het fietspadje van mijn schrijverschap in het vervolg geplaveid met een hagel van nieuwe inzichten en grappige zelfverzonnen anekdotes.
Nu ik dit zo schrijf moet ik denken aan ‘de ongelukkige zoon’ een creatie van Wim de Bie. Hij wil een vriendin die iets aanheeft waar ze niets onder aanheeft. Maar hij is eraan geholpen. Ikke niet. 

maandag 14 februari 2011

Problemen in Egypte

De voorste kameel loopt niet lekker. Zand in de luchtwegen. Normaal hebben kamelen daar geen last van. Ze hebben een membraam in hun neus waardoor ze tijdens een zandstorm relaxed een beetje voor zich uit kunnen herkauwen, maar deze is op... een voorbije viervoeter. Ik zei van tevoren nog tegen Mimoen, ik zeg Mimoen we moeten een andere kameel voorop zetten want deze heeft een versleten membraam. Maar Mimoen is erg van vroeger. Dat heb je zeker weer op die verrekte Bedoeïenenschool van je geleerd zegtie. Nieuwigheid van niks. Een betere kameel dan deze bestaat er in de hele fucking woestijn niet. Straks ga je me zeker ook nog vertellen dat je van geitenmelk niet kan poepen. Ik zeg Mimoen, als ik zo hoestte als die kameel dan ging ik vandaag nog op functioneel ziekteverlof en als mijn vrouw het hoorde bracht ze me naar de slager. Maar als Mimoen eenmaal wat in zijn kop heeft dan heeftie het niet in zijn harige kont, dus die kameel moest mee en nou zitten we dus met een halfdooie lastdrager die klinkt als een reutelende waterpijp.
Mimoen zit vanonder zijn Fez buitengewoon gluiperig naar me te kijken en ik vermoed dat dit niet het moment is om over een Landrover te beginnen.

zondag 13 februari 2011

De serveerster

Eigenlijk prefereer ik een ander café. Dit hier is te druk en het bezoekersvolk ordinair en onverzorgd. Spijkerbroeken, slobbertruien en gezichtsbeharing. Zolang het nergens naar lijkt is men tevreden.
Ik kom uitsluitend voor haar. Ik weet hoe ze uitkijkt naar mijn aanwezigheid, hoe haar gelaatsuitdrukking verandert als ik mijn entree maak. Ik drink zelfs prik omdat zij - om redenen die alleen haar zijn geopenbaard - speciaal voor mij al een glaasje ervan heeft klaar staan. Ik heb een hekel aan prik. Liever heb ik een Mai Tai, of een Belgisch kersenbier, maar voor haar drink ik prik. Iemand zou haar moeten zeggen dat een naveltruitje niet bij haar past. Ze bezit eenzame klasse en zo’n truitje leidt daarvan af en hoe je er ook naar kijkt... navels zijn en blijven klunzige foutjes der natuur. Ik kan dat niet tegen haar zeggen. Het zou onze verhouding bederven, maar het liefst zag ik haar in een hoog gesloten mantelpakje.

zaterdag 12 februari 2011

De navelstaarder

Kijk hem daar zitten aan zijn éénpersoonstafeltje naast het biljart. Hoe door en door vals zijn blik verschiet... over de hoofden van de mannen, tot in de navel der vrouwen. Zo dadelijk gaat hij doen wat hij altijd doet. Eerst dient hij op adem te komen van de achter hem liggende wandeling. Dan grijpt hij in de zak van zijn tot de draad versleten colbert. Het ziet er schoon uit, het kent de stomerij van binnen, maar het lijkt een wonder dat dit jasje niet wegens levensmoeheid in plukjes van zijn lijf valt. Zijn hand zoekt, tussen zakdoeken - en weet ik veel wat voor een rommel hij bezit - en diept een rol pepermunt op. Een gave, nieuwe rol pepermunt. Met grote concentratie neemt hij één munt van de rol en breekt deze in vier gelijke delen. Daarvan steekt hij één part in zijn mond, een donker gapend ravijn van een mond, met zwarte holle kiezen. De andere drie stopt hij in zijn zakken. Nooit zie je hem één van die losse kwartjes verorberen. Nooit. Wat doet hij ermee? Bewaart hij ze voor zijn moeder? Voor in de kerk? Sprenkelt hij er gif op om ze vals uit te delen aan peuters van de openbare bewaarschool? Nu gaat hij een sigaret roken. Ik heb het hem al vaak zien doen, maar iedere keer is mijn verbazing groot en oprecht. Hij neemt een trek - een grote trek want de sigaret brandt voor de helft op - en zuigt de rook naar binnen. Dan, o grote griebel, ziet niemand het dan, ben ik de enige, blaast hij uit, terwijl er niet een spatje rook uit zijn mond komt, geen wolkje, geen pluimpje, nop. Dit is het moment waarop zijn blik in mijn richting schuift. Eerst verholen, dan direct. Hij steekt een zware hand omhoog, zwaar van vlees en botten. Hij wil een glaasje prik. Altijd een glaasje prik. Hoe eng kan een man zijn? Ik heb het reeds klaar gezet op een dienblad. Hoef het hem slechts te brengen. Ik controleer of mijn naveltruitje goed zit. Anders wordt hij onrustig.

dinsdag 8 februari 2011

De Kaalkop fluistert

Het is nooit veel soeps geweest met dat haar op mijn hoofd. Te dun, te weinig, te vormeloos. Gelukkig kan ik goed met mijn gebreken omgaan. Ik zoek er gewoon een passende filosofie bij. Als mijn hemeltergende luiheid ter sprake komt citeer ik de oude heer Dendermonde; ‘de wereld gaat aan vlijt ten onder’ en alle strevers en dubbeldoeners knikken begripvol. Zo hadden ze het nog niet bekeken, maar er zat beslist iets in.
Mensenhaar is een foutje van de evolutie, net als manboobs en tandplak. We hebben het nog wel, maar het levert alleen maar problemen op... luizen, hardnekkige roos en kapperbezoek. Als dat haar van mij op mijn vierennegentigjarige moeder zou zitten zouden we een klacht indienen tegen het personeel van haar woonvoorziening. Een schande was het om een oud mens zo rond te laten schuifelen.
Gisteravond was er een ‘familie-ingrijpen’. Zo kon ik echt niet langer. Bij het licht ener spaarlamp en met behulp van een kinderschaartje en een roestige tondeuse, zou er plechtig in mij worden geknipt. Vrouw en zoon wisselden elkaar af in steeds wanhopiger eendracht. Tijdens geen enkel moment der cosmetische behandeling bleek enige verbetering van mijn aanschijn. Ik was en bleef een lelijk ding. Daarover waren de behandelende artsen het wel eens.
Ik heb, in het licht van de ochtend, mijn nieuwe voorkomen bekeken en ik moet zeggen; ‘het is weer eens wat anders’. Ik zie eruit als een bijziende bewoner van het rasphuis. Als ik een bankoverval wil plegen moet ik een muts op.

woensdag 2 februari 2011

Een cel voor twee

Zuster Magnolia, met wie ik een cel deel, doet raar. Als ik me tot haar wend om iets te zeggen, iets dat me bedrukt of juist verheugt, dan strekt ze de wijsvinger voor haar gesloten lippen, maar zelf spreekt ze honderduit. Ze praat sodeju zelfs in haar slaap. Zuster Magnolia is een kletsnon. En als het nu ging over onze verloofde, die de lieve heer van de hemel is, of dat het koor tweestemmig moet worden in plaats van driestemmig omdat de oude nonnetjes niet meer zo hoog kunnen piepen, maar nee... het gaat steevast over haar habijtje dat te ruim valt en of dat ene lokje nu wel of niet van onder haar kapje mag wippen.
En lui dat ze is. Na de ochtendmis dienen we de gangen te schrobben, maar als ik reeds zes tegels gedaan heb pruilt zij nog boven haar eerste. En met de dagelijkse geseling neemt ze het ook niet zo nauw. Ze slaapt nog gewoon op haar rug en dat hoef ik niet te proberen want dan komt er bloed aan de lakens en we mogen maar eens in de week een schoon paar. Je moet wel een beetje wakker blijven tijdens de geseling want als je misslaat kan je een paar dagen niet zitten.
Ik zag dat zuster Magnolia zelfs de knopen uit haar gesel had gehaald. Ja, zo kan iedereen wel penitentie doen, daar hoef je geen non voor te zijn denk ik dan zo.
Vanochtend vroeg zuster Magnolia of ik zin had in een potje fistfucken maar ik versta geen Engels, dus dat kon niet. Ik stelde breien of een ander handwerkje voor, maar daar had zij dan weer geen zin in.
Ja het leven in een klooster is vaak gecompliceerder dan u - als leek -  denkt, maar nu moet ik weer even stil zijn want ik heb tenslotte niet voor niks de gelofte tot zwijgen afgelegd.