woensdag 3 november 2010

vroeger vriendjes

Onderwerp: vroeger vriendjes


Dan scharrelden we, op zo’n vrije dag van school, naar Oud Zuijlen. Norbruislaan, langs het gemeentehuis, politiebureau, bij de borstelfabriek rechtsaf, voorbij de brandweerkazerne de Daalseweg op die al snel huizenvrij en evenwijdig aan de Vecht, door een boerenlandschap meanderde.
Rechts van ons eerst nog wat volkstuintjes, bewerkt door arbeiders van Demka en Werkspoor die er hun karig inkomen aanvulden met de verbouw van aardappelen en groenten. Zo ook onze buurman, die het nog armoediger leven als landarbeider in Drente had verwisseld voor de staalovens van de grote stad. Hij onderhield een vrouw en vijf kinderen, waarvan er twee van hem waren, één van een Noor, één van een zigeuner en één van een persisterende Jehova’s Getuige.
Op zijn volkstuin dronk hij koude thee met suiker zonder te bevroeden hoe hip en cool dit drankje later geserveerd zou worden tegen een prijs waarvoor hij toentertijd drie uren zwaar moest labeuren.
Door trokken wij, met links een veld met suikerbieten en rechts een door koeien bevolkt  weidelandschap.
Wij moesten kiezen. Gingen we een koe melken of een suikerbiet stelen. Een koe melken had geen van ons ooit gedaan, maar wij zouden eerder, gekleed in een prachtig ridderharnas, sterven dan dat wij daarvan ook maar iets zouden toegeven. Honderden koeien hadden wij gezamenlijk gemolken en deze kon er ook nog wel bij. Helaas, dat kon een kind zien en kinderen waren wij, was de sloot die ons van de begeerde witte vloeistof scheidde, te breed. Zo oordeelden wij lafhartig eenstemmig. Het werd, besloten wij, de suikerbiet. Nu begon eerst een periode van zorgvuldig spieden. Het betreden van andermans erf en successievelijk ontvreemden ener landbouwproduct werd nog niet alom geaccepteerd. Aan betrapping waren sancties verbonden zo wisten wij….. Voor vrij?.... Achter vrij?.... Opzij vrij?.....Een door de groep aangewezen dappere sprong met ware doodsverachting over de sloot. Natte voeten waren thuis geen reden tot straf, maar de sokken in je laarzen gingen gemeen schuren en dat stelde je liever wat uit.
De uitverkoren suikerbiet gaf zich niet zomaar geoogst. Hoe hard de aangewezen dappere aan hem trok, sterker nog zoog de biet zich terug in de zware Vechtse klei.
Hulp van een tweede onverschrokkeling was hier noodzakelijk en werd onverwijld en met behulp van enige groepsdwang geboden. Twee paar handen met daaraan twintig nagels zouden die dag niet meer schoon worden.
Onder inwendig gejuich, op ons gerichte aandacht moest tegen iedere prijs worden voorkomen, werd de weerspannige zoetbron aan de aarde ontworsteld. Aangewezen vrijwilliger no.3 verkreeg vervolgens de eervolle opdracht de biet in de sloot ritueel te reinigen. Dat hierbij, eerst ongemerkt en na bemerking snel voldongen, zijn rechterlaars volliep met slootwater was de prijs die hij voor zijn onbaatzuchtige vriendschap betaalde. Leunend op een van ons leegde hij zijn laars en wrong de wollen sok uit, waarvan het patroon, zoals hij bij thuiskomst zou bemerken, zich in de loop der dag in zijn voet zou etsen.
De suikerknol was nu, afgezien van de modder die zich onuitwasbaar in rimpels en plooien schuilhield, gereed voor consumptie. Een van ons had altijd wel een zakmes bij zich waarvan het lemmet een angstaanjagende lengte had van om en nabij  4 centimeter. Hiermee werd voor ons allen een partje gesneden waaraan wij, overtuigd van de zoetheid van het bestaan, enige tijd zogen. Lekker was toch anders. Een ijsje van Jamin bijvoorbeeld; enkel – met aan weerszijden een wafeltje dat apart werd bijgeleverd - voor een stuiver, of dubbeldik voor een dubbeltje. Dat was lekker.
Ook de Spoetnik,een agressief mengsel van Exotagaseuse, suiker en koffiemelk werd door ons algemeen als smakelijk beoordeeld. Verder waren wij niet afkerig van duimdrop, wijnbal of stroopstaaf.
De mengeling van harde knol en klei viel moeilijker te waarderen, maar bikkels als we waren sabbelden wij voort, wachtend op een geschikt ogenblik om ons tandenknarsend bietverdriet in de sloot te mikken.
Rechtsaf, richting De Vecht. Links een rij arbeiderswoningen, rechts het Bos van Kraaij, door ons het kraaiebossie genoemd en vaak het uiteindelijk doel onzer verkenningstocht.
Links, tegenover de ingang van het bosje, gelegen aan bruin, nauwelijks stromend rivierwater, de brugwachterwoning. De brugwachter die hier zijn nuttig werk deed door, als dit hem werd verzocht, zuchtend op de juiste knop te drukken, werd door de gemeente aangesteld vermits hij over enigerlei handicap beschikte die hem het verrichten van reguliere werkzaamheden onmogelijk maakte. Om zijn bescheiden wedde aan te vullen mocht hij het door passerende schippers - in een door hem behendig toegezwaaide klomp - gedeponeerde kleingeld behouden en werden ’s zomers, vanuit een omvangrijke diepvriezer, ijsco’s verkocht. Mijn vader beoordeelde dit als ‘door de staat geïnitieerde bedelarij’ waaraan door hem niet kon worden meegewerkt. Hij had ongetwijfeld zijn sociaal-democratisch gelijk, maar wij hadden liever een ijsje gehad.
Het seizoen was al gesloten. De vrieskist reeds naar binnen verplaatst.
Nu moest er wederom een keuze worden gemaakt. Rechts het bos in, of de brug over en dan links naar het kasteel.
Het dilemma werd meestal democratisch beslist door de grootste jongen die het hardste schreeuwde. Daar had eenieder vervolgens vrede mee.
We konden het twisten ook nog even uitstellen door eerst kapotjes te zoeken. Enkele kilometers stroomopwaarts, bij de Rode Brug, lagen ten behoeve van hoererij ingerichte woonboten, waarvan de tijdelijke bewoonsters de gewoonte hadden hun gebruikte rubberwaar achteloos in de - als open riool dienende Vecht - te sodemieteren. Op weg naar het IJsselmeer werden de, met een knoop afgesloten voorbehoedsmiddelen, dan door ons opgevist en - onder het geven van gedegen commentaar omtrent het volume - op inhoud gecontroleerd.
Verder naar het kasteel dan maar. Magisch, als in één van de steengoede en door ons steeds weer bekeken stripverhalen uit de ‘Kuifje’, doemde het op uit de mist.
Wij zagen ons - en wel onmiddellijk  - gedwongen de groep in tweeën te splitsen en elkaar het komend uur ,met behulp van stokken en geschreeuw, ridderlijk te bevechten. Was Ivanhoe of Robin Hood reeds bezet, dan werd je maar Prins Valiant, die kon er ook wat van. 
Dan, langzaam en altijd te laat werden wij ons bewust van de ongemakken .... vermoeidheid, koude, honger, dorst, schrammen, butsen en builen en sokken die zich niet meer aan de voet maar wel in de laars bevonden. Uitgeput en zwijgend wankelden we terug naar huis. Links dit, rechts dat, het zou ons een zorg zijn.
Eenmaal aangekomen hadden we nog net de kracht om elkaar te bezweren; morgen weer? Ja, morgen weer.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten