vrijdag 5 november 2010

Huis, tuin en keukencolumn


Plof... zo klinkt het geluid van het geelborstje dat tegen de ruit vliegt. De ruit die doorzicht geeft op geploegd land, zeedijk en een haag met bessen waar geelborstjes zo dol op zijn, de ruit waardoor licht schijnt op de krant die ik lees.
Een heel licht ‘plof’. Zo’n vogeltje weegt ook geen neuk. Het is goed raak zie ik wel. Het meesje ligt op de tegels en strekt haar hals naar achteren. Dat heb ik vaker gezien bij stervende vogels. Ik keek eens - op het strand van Vlieland - naar een aalscholver die lekker bezig was tussen de basaltblokken van een strekdam. Enige secondes later strekte het beest zijn hals, stuikte wat en stierf. Klabatsj. Zoals een mens tijdens de maaltijd kan doodvallen met zijn gezicht in een bord erwtensoep.                                                  
Het geelborstje strekt haar hals dus, maar gaat niet dood. De oogjes breken niet maar knipperen aan uit aan uit aan uit. De dood wil ze sluiten en het vogeltje wil ze open houden. Als het wil blijven leven moet ik de natuur een beetje helpen zie ik wel. De cultuur bedoel ik, want het sterft hier in de buurt van de volgevreten katten die het nochtans helemaal in orde vinden om onschuldige vleugellammen aan stukjes te scheuren.
Dus even naar buiten. Stelt u zich het ochtendtafereel voor; een door decorumverlies getekende heer, ongekamd, ongewassen en gekleed in een ondefinieerbaar gekleurde pyjama, op weg een schepsel het leven te redden. Uw eigen held op sokken.
Voorzichtig het pluizenbolletje opgepakt. Het weegt inderdaad niks. Twintig, misschien dertig gram. In mijn hand klopt een minihartje dat tekeer gaat als een op hol geslagen wekker. Als dit mormeltje het overleeft zal het zich vanwege de schok toch even bij een traumagericht zangvogelpedagoog moeten melden. 
‘Ga hier maar even zitten’ zeg ik tegen mijn nieuwe vriend of vriendin. Ik heb wel een boekje met plaatjes van de verschillende geslachten, maar daar kijk ik niet in. Er moet iets te raden overblijven. Ik plaats haar (heb zojuist besloten dat het een vrouwtje is, mannetjes redden zichzelf maar) op de rug van een oude tweezitsbank die zijn laatste dagen in de tuin slijt. Vanwege gevorderde leeftijd en versleten vering hoeft er niemand meer op hem te zitten maar een vogeltje van dertig gram moet nog kunnen. Vanachter de krant houd ik, dierenbeschermheer te den Andel, een wakend oog op het herstellend vliegverkeer. Er komen trillinkjes in het geschrokken eendekkertje... een vleugeltje beweegt, het motortje wordt gecheckt, ik moet er nog even heen. Pfwwrrrrrrt... en weg is het mij toevertrouwde vliegongelukje. En niet een stukje weg, maar gelijk in de verste meidoorn op het erf. ‘Kom nou ff terug’ roep ik. ‘Even je ontslagbrief tekenen, gedag zeggen tegen het verplegend personeel, kopje koffie’, maar ze kwettert haar relaas al aan toegevlogen medemezen en ik hoor er niet meer bij.
Ze zijn verrekte ondankbaar die geelborstjes. En van de winter natuurlijk wel weer de - uit onze mond gespaarde - broodkruimeltjes komen oppikken en zeuren dat er niet genoeg vetbolletjes hangen. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten